DE EFFECTIVITEIT VAN PARK + RIDE
EEN META - ANALYSE VAN
P+R GEBRUIK
Steunpunt Goederen en Personen
Toon Zijlstra
Thomas Vanoutrive
Ann Verhetsel
November 2013, Antwerpen
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting .......................................................................................................................................................................3
0
Korte inleiding ...........................................................................................................................................................4
1
Het Park + Ride concept ........................................................................................................................................5
2
3
1.1
Het belang van voortransport ...................................................................................................................5
1.2
Opkomst van de Park + Ride ......................................................................................................................5
1.3
Typologie............................................................................................................................................................7
Doelstellingen bij P+R initiatieven ....................................................................................................................9
2.1
Algemene doelstellingen..............................................................................................................................9
2.2
Doelstellingen in Vlaanderen .................................................................................................................. 10
Methode & Data...................................................................................................................................................... 12
3.1
Data.................................................................................................................................................................... 12
3.2
Werkwijze fase I: het bereiken van de doelgroep .......................................................................... 13
3.3
Werkwijze fase II: berekening van de effecten................................................................................ 16
4
Resultaten fase I: bereiken van de doelgroep............................................................................................ 19
5
Resultaten fase II: berekening van de effecten ......................................................................................... 24
6
7
5.1
Verminderen van autoverkeer in de stedelijke omgeving.......................................................... 24
5.2
Bevorderen openbaar vervoer gebruik .............................................................................................. 26
5.3
Verminderen van de voertuigkilometers........................................................................................... 28
5.4
Verbeteren van de bereikbaarheid....................................................................................................... 30
Discussie.................................................................................................................................................................... 31
6.1
Kwaliteit van de onderzoeksresultaten.............................................................................................. 31
6.2
Blinde vlekken............................................................................................................................................... 33
6.3
Is P+R een effectief instrument? ............................................................................................................ 34
Conclusies ................................................................................................................................................................. 37
7.1
Oordelen ten aanzien van de doelstellingen..................................................................................... 37
7.2
Aanbevelingen voor beleid ...................................................................................................................... 38
7.3
Verder onderzoek ........................................................................................................................................ 39
Referenties ......................................................................................................................................................................... 40
Bijlage 1: Gebruikte bronnen voor regressie analyses .................................................................................... 46
Bijlage 2: Regressie analyses met niet-doelgroep ............................................................................................. 48
2
SAMENVATTING
Het doel van het voorliggende onderzoek is het vaststellen van de effectiviteit en efficiëntie van
Park + Ride (P+R) faciliteiten ten aanzien van de doelstellingen van P+R. Hiertoe zijn de
doelstellingen rond P+R initiatieven – internationaal en uit Vlaanderen - verzameld en getoetst
aan de onderzoeksresultaten en gegevens van 247 P+R sites uit verschillende Westerse landen
en dit voor P+R faciliteiten met uiteenlopende kenmerken. Er zijn vier hoofddoelstellingen
geïdentificeerd, namelijk het reduceren van autoverkeer richting stadscentra, het stimuleren van
openbaar vervoer (OV) gebruik, het verminderen van voertuigkilometers en het verbeteren van
de bereikbaarheid van een stad. De belangrijkste twee types P+R faciliteiten zijn de
randparkings gelegen net buiten een stad die veelal bediend worden door busdiensten, en
satellietparkings die gelegen zijn nabij een opstappunt voor het openbaar vervoer in een
kleinere kern doorgaans bediend door openbaar vervoer over het spoor. Het type randparking
blijkt in beperkte mate het autoverkeer richting de binnenstad te reduceren. Het zorgt voor
extra autokilometers omdat er nieuwe reizigers worden aangetrokken en omdat sommige
mensen die eerst de hele rit met het OV maakten overstappen op P+R. Door die overstap van OV
naar P+R zien we per saldo minder kilometers met het OV. Het type satellietparkings kent geen
noemenswaardige bijdrage aan de reductie van het autoverkeer omdat het aantrekken van
doelgroep gebruikers beperkt is. Wel worden er meer kilometers in het OV gemaakt door de
relatief grote afstand tussen P+R en bestemming. Het effect op de voertuigkilometers is neutraal;
de toename van extra autokilometers door niet-doelgroep gebruikers valt weg tegen het
doelmatig gebruik van de P+R. Het effect op de bereikbaarheid kan voor beide types P+R niet
worden vastgesteld omdat onze methode hiertoe onvoldoende was uitgerust, maar deze is
omwille van de bescheiden omvang van de P+R faciliteiten en de beperkte effectiviteit tegenover
de grote transportstromen in alle gevallen beperkt in omvang. De pendelaar wordt vaak gezien
als een belangrijke potentiele gebruiker van de P+R. De resultaten wijzen echter op een
verminderde effectiviteit bij woon-werkverkeer, dat wil zeggen dat de P+R lijkt vooral
werkenden aantrekken die anders de volledige trip met fiets of OV zouden reizen. P+R lijkt
vooral nut te hebben als flankerende maatregel bij restrictieve maatregelen ten opzichte van
gemotoriseerd wegverkeer. Ook kan de P+R een rol spelen bij de uitbouw van een meer robuust
netwerk van OV. Kiezen voor P+R dient steeds met de nodige omzichtigheid te gebeuren gezien
er verschillende ongewenste effecten kunnen optreden. Het idee dat P+R bijdraagt aan meer
duurzame mobiliteit kan niet zonder meer worden bevestigd.
3
0
KORTE INLEIDING
In opdracht van de Vlaamse overheid verricht het Steunpunt goederen- en personenvervoer
(MOBILO) beleidsrelevant onderzoek. Binnen de pijler woon-werkverkeer heeft het steunpunt
onder andere de opdracht om de effectiviteit van Park + Ride (P+R) voorzieningen te
onderzoeken. Voorliggende paper is het resultaat van het onderzoek uitgevoerd in het kader van
die opdracht. Bij het onderzoek hebben we ons niet enkel beperkt tot het woon-werkverkeer,
omdat het gebruik van de P+R zich hier in de praktijk ook niet door laat beperken. Er is
zodoende gekeken naar het P+R gebruik in het algemeen, door mensen met uiteenlopende
reismotieven. Het doel van het onderzoek is het zorgvuldig documenteren van de effectiviteit
van de P+R ten aanzien van de diverse geformuleerde doelstellingen.
Dit beleidsrapport is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk wordt de logica achter het
P+R concept toegelicht, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van de P+R als
beleidsinstrument. Voorts worden de verschillende types P+R systemen besproken om de
verscheidenheid van het concept in de praktijk te illustreren. In hoofdstuk 2 geven we een
uiteenzetting van de doelstellingen die nationaal en internationaal worden gehanteerd als
argumenten bij P+R initiatieven. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de gevolgde methode en de
gebruikte data. In hoofdstukken 4 en 5 worden de resultaten van ons onderzoek gepresenteerd.
We ronden af met een discussie (Hst 6) en de voornaamste conclusies (Hst 7), waarbij ook
aanbevelingen voor beleid en verder onderzoek worden geformuleerd.
4
1
HET PARK + RIDE CONCEPT
In dit hoofdstuk behandelen we het P+R concept. We lichten de logica en de herkomst van het
concept toe. Verder behandelen we de voornaamste soorten P+R voorzieningen.
1.1
HET BELANG VAN VOORTRANSPORT
Het is een cliché, maar de keten is zo sterk als de zwakste schakel. Dat gaat ook op voor het
openbaar vervoer (OV). Het meest kwetsbare onderdeel van het openbaar vervoer is het vooren natransport. Doordat de meeste vormen van OV niet van deur-tot-deur reiken is het voor- en
natransport een onvermijdelijk onderdeel van deze trips. Gemiddeld bestaat 20 tot 50% van de
totale reistijd van gemaakte OV-verplaatsingen uit het voor- en natransport (Krygsman et al.,
2004). Naar mate de verplaatsingsafstand korter wordt, neemt het belang van voor- en
natransport toe. De kwaliteit van het voor- en natransport weegt ook door in de beoordeling van
de reis en daarmee indirect ook in de beoordeling van de openbaar vervoersdiensten.
In theorie beschikt men over verschillende mogelijkheden om bij de opstapplek voor het
openbaar vervoer te geraken. Daarbij denken we aan stappen, de fiets, lokaal openbaar vervoer
(bus, tram), taxi, belbus en de wagen. Iedere transportmodus heeft zijn voor- en nadelen. Zo is
het bereik te voet veelal beperkt, omdat het een fysieke inspanning is die veelal ook veel tijd
vraagt. Het gebruik van conventioneel openbaar vervoer als voor- of natransport vraagt minder
inspanning, maar men is overgeleverd aan de dienstregeling, bovendien is de aansluiting van
verschillende types OV vaak niet optimaal (Rietveld et al., 2001). Bij het gebruik van de eigen
wagen is men nauwelijks beperkt in reikwijdte, daarnaast heeft men het voertuig veelal voor de
deur direct ter beschikking. De auto biedt tevens comfort en beschutting tegen de
weersomstandigheden. Kortom, de wagen leent zich in meerdere opzichten goed als
vervoermiddel in het voor- of natransport.
Maar wanneer men toch de beschikking heeft over een wagen, waarom zou men dan nog
überhaupt gebruik maken van het openbaar vervoer? Het antwoord op die vraag komt voort uit
de voordelen van de overstap. Die voordelen gelden met name voor een bezoek aan een stad.
Het rijden met de wagen in binnensteden kan een inspannende activiteit zijn waar stress bij
komt kijken. Ook het parkeertarief kan een prikkel vormen om de wagen buiten de binnenstad
achter te laten en over te stappen op het OV. Daarnaast worden veel stedelijke omgevingen
geconfronteerd met filevorming in de piekuren. Het openbaar vervoer daarentegen biedt een
mooi aanbod in de stedelijke context. Er is voldoende vraag om frequente diensten te
organiseren, het ruimtebeslag is beperkt en speciale voorzieningen zorgen veelal voor
tijdwinsten ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer. Kortom, de stad is minder geschikt
voor de auto, terwijl het openbaar vervoersysteem daar zijn troeven kan uitspelen. De reiziger
kan door de auto onderweg achter te laten en de rit te vervolgen met het openbaar vervoer
profiteren van de voordelen die beide modi bieden. Het combineren van wagen en het openbaar
vervoer in een enkele verplaatsing noemen we Park-and-Ride , in dit document kortweg P+R. De
wijze waarop dit gedrag wordt ondersteund is de P+R site of faciliteit.
1.2
OPKOMST VAN DE PARK + RIDE
De eerste P+R praktijken ontstaan met de (eerste) suburbanisatiebeweging in de late
negentiende eeuw en begin twintigste eeuw. Paarden, koetsen en de eerste wagens worden
5
gestald in de directe omgeving van het station (Bailey & Dimitrio, 1972). Het zijn informele P+R
locaties, zonder enige planning. De P+R praktijken zien een toename dankzij verdere groei van
het autogebruik en suburbanisatie in de periode na de Tweede Wereldoorlog. In 1958 zijn er 67
metrostations met een parking in en rondom London (Runkel, 1993). Deze parkeerterreinen
dienden primair voor het opvangen van de vraag die bleek uit het aantal geparkeerde wagens
nabij het knooppunt. Parkings werden gebouwd om deze vraag te faciliteren en de parkeerdruk
in de omliggende straten te verlichten.
Vanaf de jaren zeventig groeit de belangstelling voor P+R bij transportplanners, wetenschappers
en beleidsmakers (Bailey & Dimitrio, 1972; Meek, et al., 2008; Runkel, 1993). Men ziet in P+R
systemen mogelijkheden tot sturing, de P+R wordt een instrument, aanvankelijk in de Verenigde
Staten en later ook in het Verenigd Koninkrijk en op het Europese vasteland. Een verklaring voor
de opkomst van P+R als instrument binnen het transportbeleid vinden we in de algemene
veranderde perceptie ten aanzien van de auto. Men wordt in deze periode gewezen op de
gevaren voor het milieu, het aantal verkeerslachtoffers breekt alle records, files reiken tot buiten
het stedelijke gebied en er ontstaat grotere weerstand tegen de sloop van de historische
binnenstad om de wagen ruimte te geven. Gelijktijdig heeft het openbaar vervoer te kampen met
teruglopende gebruikersaantallen. De combinatie lijkt aantrekkelijk en brengt ook P+R als
instrument naar voor. In de periode van 1970 tot 1990 groeit het aantal faciliteiten in Europa en
de VS gestaag van 1166 naar 3722. Het aantal parkeerplaatsen op P+R faciliteiten groeit nog
harder, van minder dan 200.000 naar bijna 850.000 in slechts 20 jaar (Runkel, 1993). Dit
betekent dat het aantal parkeerplaatsen per faciliteit ook is toegenomen. Uit een inventarisatie
einde jaren tachtig blijkt dat veel steden in de Westerse wereld verdere uitbreidingsplannen
hebben. De P+R capaciteit wordt verder opgevoerd (Dickins, 1991).
Gedurende de jaren negentig groeit de kritiek op de P+R als instrument. Er komt weerstand
vanuit natuur en milieuhoek, vanwege de aantastingen van het buitengebied en de
stadsrandzone (Meek et al., 2008). Wetenschappelijke publicaties in het Verenigde Koninkrijk
(Parkhurst & Stokes, 1994; Pickett & Gray, 1996) en in Duitsland (Becher et al., 1989; Holz-Rau
et al, 1996; Holz-Rau, 2001; Schlüter, 2001; Topp, 1995) maken duidelijk dat veel van de
beoogde effecten in de praktijk niet of nauwelijks worden waargemaakt. Bovendien constateert
men ongewenste effecten zoals een toename in het autoverkeer (Parkhurst, 1995), waarmee
men in sommige gevallen het omgekeerde bewerkstelligt van wat men voor ogen had. Daarmee
leek het enthousiasme voor de P+R wat getemperd.
In het laatste decennium bemerken we opnieuw een herwaardering voor de P+R bij
beleidsmakers (Dijk & Montalvo, 2011; Meek, Ison, & Enoch, 2010), het voorliggende
onderzoeksrapport kan ook worden gezien vanuit dat perspectief. In België werkt de NMBS aan
het professionaliseren van het parkeerbeleid en parkeerbedrijf. Veel Vlaamse steden noemen
P+R expliciet als instrument in het lokale verkeersbeleid (zie §2.2). En recent bracht het
Kennisplatform voor Verkeer en Vervoer (2013) in Nederland alle P+R gelegenheden in kaart.
Een mogelijke verklaring voor deze herwaardering kunnen we vinden in de opkomst van het
pragmatisch multi-modalisme (Shaw & Walton, 2001), waarbij men niet langer streeft naar het
realiseren van een modal shift maar eerder werkt aan sterkere ketens en de integratie van
modaliteiten. Terugkerende termen daarbij zijn multimodaliteit en intermodaliteit . Reizigers
worden niet gedwongen, maar verleid om verstandige keuzes te maken.
6
1.3 TYPOLOGIE
Grofweg zijn er - gekeken naar de locatie binnen het netwerk – vijf types P+R faciliteiten te
onderscheiden (figuur 1) die relevant zijn voor ons onderzoek. Daarbij moet worden opgemerkt
dat geen enkele publicatie alle vijf de types gelijktijdig hanteert. Dit aantal wordt slechts bereikt
door de verschillende geïdentificeerde types in uiteenlopende bronnen bij elkaar te plaatsen.
Figuur 1: schematische weergave van de verschillende soorten locaties van P+R faciliteiten
De eerste vorm [1] is de satelliet P+R. Dit type P+R vinden we in de directe nabijheid
van een groep potentiele gebruikers, maar buiten de grote stad die voor veel reizigers
uiteindelijk de bestemming zal zijn. Stelling (2011) en Baas et al. (2012) noemen dit de
P+R met herkomst functie. In het Vademecum duurzaam parkeerbeleid wordt dit type de
P+R met verzamelfunctie genoemd (Mobiliteit en Openbare Werken, 2008). Beide
omschrijvingen wijzen op het idee dat de hoofdverplaatsing normaliter wordt gemaakt
met het openbaar vervoer. Voorbeelden in Vlaanderen zijn er vol op, zoals de
parkeervoorzieningen bij de treinstations in Essen, Weerde, Lier en Wetteren.
Het tweede type [2] is de P+R te midden van de velden. Ook deze voorziening ligt op
enige afstand van het economische hart van de regio, maar ligt gelijktijdig niet in de
directe nabijheid van veel inwoners. De faciliteit is gerealiseerd op een strategische plek,
waar het hoofdwegennet en OV diensten elkaar treffen. De weideparking vinden we
best juist voor een structureel knelpunt op het wegennet waar dagelijks files ontstaan.
Voorbeeld in Vlaanderen is station Noorderkempen of P+R Kontich. Noorderkempen is
gelegen op de vervoerscorridor tussen Breda en Antwerpen, bestaande uit de E19 en het
spoor. De parking biedt de gelegenheid tot een transfer naar het spoor waardoor men de
7
files richting Antwerpen kan mijden en binnen kortere tijd in het station Antwerpen
Centraal arriveert.
Het derde type is de randparking [3]. Reizigers op weg naar de stad worden voor het
binnenrijden van het stedelijke gebied verleidt om de wagen op een parking achter te
laten en de route te vervolgen met het openbaar vervoer. Het openbaar vervoer kent
vaak een hoge frequentie en pendelen meestal de hele dag tussen de randparking en de
binnenstad. De randparking ligt vaak op het eind- dan wel beginpunt van de stedelijke
OV dienst. De ligging maakt ook mogelijk om een grote voorziening te realiseren, omdat
de grond relatief goedkoop is en eenvoudiger bemachtigd kan worden. Steenbrugge en
Kinepolis zijn voorbeelden van P+R voorzieningen aan de stedelijke rand van Brugge. In
Antwerpen zijn randparkings zoals Linkeroever aan de Blanchefloerlaan of Keizershoek
aan de Bredabaan. In Leuven is Bodart aan de Veilingweg een geschikt voorbeeld.
Het vierde type P+R ligt binnen het stedelijke gebied [4]. Deze parking ligt bij een
doorgaande OV lijn, welke dikwijls een hoofdverbinding is binnen het OV systeem. Door
de ligging in het stedelijke gebied is de omvang doorgaans beperkt, als er überhaupt al
gesproken kan worden van een formele P+R locatie. Deze intra-stedelijke P+R vervult
meestal een lokale functie. Dit type P+R komt alleen voor in grotere steden, White
(2002) noemt een minimum van 500.000 inwoners. Een mogelijk voorbeeld is P+R
Gentbrugge aan de zuidzijde van Gent, al zou dit ook een randparking in stedelijk gebied
kunnen worden genoemd.
Het vijfde type is de (groot)stedelijke P+R [5]. Hier is de parking gelegen in de
stedelijke kern bij een hoofdstation. Het vertoont daarmee duidelijke overeenkomsten
met type 1, maar schaal en mogelijke bestemmingen variëren sterk (Tiemersma &
Hoeflaak, 1991). Ook zal de centrale P+R veelal niet gratis zijn in gebruik, terwijl type 1
dit vaak wel is. De keuze voor een parking op dergelijke locaties komt dan ook voort uit
de bijzondere connectiviteit en de grote aantrekkingskracht die het daarmee uitoefent
op reizigers. Guillaume-Gentil et al (2004) hanteren dit type voor het centraal station
van Lausanne. Vanuit dit station vertrekken reizigers naar andere grote steden in
Zwitserland. De gemiddelde reisafstand van de gebruikers is dan ook 144 kilometer. Een
voorbeeld in de Vlaamse context is station Antwerpen-Centraal met 1100
parkeerplaatsen die praktisch in het station gerealiseerd zijn.
In de praktijk is het niet altijd even makkelijk om onderscheid te maken tussen de verschillende
types P+R faciliteiten. De stad heeft geen duidelijke afbakening en in veel landen, zeker ook in
Vlaanderen, zijn stadsgewesten ontstaan. Het verschil tussen een randparking en intra-stedelijke
P+R is dan niet eenvoudig. Ook type 1 en 5 zijn soms moeilijk te onderscheiden. Wanneer
iemand zijn auto parkeert nabij het station van Mechelen om vervolgens met de trein naar
Antwerpen of Brussel te reizen, spreken we dan van een type 1 of een type 5?
8
2
DOELSTELLINGEN BIJ P+R INITIATIEVEN
Plannen voor de aanleg en exploitatie van P+R systemen worden gemotiveerd door een breed
scala aan beleidsdoelstellingen. Het aantal en de diversiteit van deze doelstellingen groeiden
mee met de populariteit van P+R (Meek et al., 2008). Hieronder presenteren we een overzicht
van de voornaamste (categorieën) van doelstellingen rondom P+R initiatieven. Daarbij maken
we gebruik van de internationale voorbeelden en kijken we naar de Vlaamse context.
2.1
ALGEMENE DOELSTELLINGEN
Het verminderen van het autogebruik is één van de meest prominente doelstellingen rondom
P+R initiatieven (Meek et al., 2008), al wordt het zelden dermate concreet geformuleerd. Eerder
zien we sterk gerelateerde doelen zoals het terugdringen van de uitstoot van fijn stof en C02
emissies (Mingardo, 2008), het verminderen van energiegebruik (Rutherford & Wellander,
1986; Spillar, 1997), het terugdringen van de files op het hoofdwegennet of het verbeteren van
de verkeersveiligheid (CROW, 2004; MuConsult, 2000).
Meer specifiek gaat het vaak om het verminderen van het aantal voertuigen dat in de
richting van de stedelijke kern rijdt (Karamychev & van Reeven, 2011; Meek et al., 2008). Dit
betekent niet noodzakelijk een vermindering van de voertuigkilometers. Het is een doelstelling
die vooral bij steden met mooie historische centra gedurende de jaren 60 en 70 van de vorige
eeuw aan belang won, dit om verkeersdoorbraken te voorkomen en de leefbaarheid van de
binnenstad te beschermen. Door bezoekers aan de stadsrand te onderscheppen, hoopte men
veelal ook het zoekverkeer in de binnenstad te beperken.
Naast het verminderen van het autoverkeer (in de stad) wordt ook het bevorderen van het
openbaar vervoer gebruik veelvuldig genoemd (Hamer, 2010; Meek et al., 2008, 2010; Runkel,
1993). Het bevorderen van OV kan het autogebruik helpen dalen, maar is ook soms een doel op
zich. Voor openbaar vervoersbedrijven zelf is het bevorderen van het gebruik een logische
doelstelling (Runkel, 1993). Zij proberen immers zo veel mogelijk reizigers aan te trekken. Het
zijn vaak openbaar vervoersbedrijven die overgaan tot de aanleg en exploitatie van P+R
faciliteiten bij eigen stations en belangrijke halteplaatsen (Duncan & Christensen, 2013). Echter,
omdat OV-bedrijven direct of indirect gelieerd zijn de overheid, mag ook verwacht worden dat
de betrokken overheden het bevorderen van OV gebruik als doelstelling zien. In België heeft de
federale overheid de spoorwegen (NMBS) in handen en is het Vlaamse Gewest voor 100%
eigenaar is van het regionale openbaar vervoer (De Lijn). Deze partijen hebben een duidelijk
rechtstreeks belang bij OV gebruik.
In tegenstelling tot het doel om het aantal verkeersbewegingen te matigen, kan de P+R juist ook
gericht zijn op het aantrekken van bezoekers en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het
aanbieden van extra openbaar vervoersverbindingen en parkeergelegenheid leiden tot een
uitbreiding van de capaciteit van het stedelijke transportsysteem. Ook wordt de
transportweerstand mogelijk verder verminderd doordat het stedelijke centrum eenvoudiger en
comfortabeler bereikbaar is. Er worden buiten de binnenstad parkeerplaatsen gerealiseerd
omdat hiervoor binnen de stad geen ruimte wordt gevonden. Bij een tweede benadering van het
verbeteren van de bereikbaarheid wordt de P+R expliciet gekoppeld aan het verminderen van
het reistijdverlies op de stedelijke invalswegen of het hoofdwegennet. Dat veronderstelt dus wel
een vermindering van het aantal voertuigbewegingen. In sommige gevallen wordt het
9
aantrekken van extra bezoekers en verbeteren van de bereikbaarheid in meer algemene termen
omschreven zoals het versterken van de economische vitaliteit van de stad (Karamychev & van
Reeven, 2011; Mingardo, 2008).
Voorts is het goed om te realiseren dat het P+R systeem meestal niet een hoofdrol vervult in het
verkeersbeleid. De P+R kan een flankerende maatregel zijn om de introductie van
restrictieve maatregelen gericht op het gemotoriseerde verkeer te verzachten. Bij het in werking
treden van tolsystemen in Stockholm, London en Singapore werden gelijktijdig P+R faciliteiten
geopend, opgeknapt of opgewaardeerd om de automobilisten enigszins tegemoet te komen
(Eliasson et al., 2009; Seik, 1997; Transport for London, 2010). In Athene opende een grote
nieuwe parkeergarage aan de rand van het centrum de deuren net voordat het meer restrictieve
parkeerregime in de binnenstad van kracht werd (Kepaptsoglou et al., 2010). De P+R heeft
daarbij steeds een ondersteunende rol ten opzichte van de restrictieve maatregelen.
De doelgroep bij alle P+R initiatieven bestaat uit autogebruikers. In enkele gevallen wordt dit
verder gespecifieerd. Pendelaars worden daarbij expliciet genoemd omdat zij veelal lang
geparkeerd staan, met hoge frequentie dezelfde reis maken en mogelijk minder weerstand
oproepen bij het electoraat dan bewoners en winkelende bezoekers aan de stad. In het vervolg
zullen we hierom extra aandacht besteden aan de pendelaar.
2.2
DOELSTELLINGEN IN VLAANDEREN
Om een beeld te krijgen van de rol van P+R in het mobiliteitsbeleid in Vlaanderen kijken we naar
het beleid van vijf centrumsteden in Vlaanderen. De selectie van die steden is gebaseerd op
omvang en ons vermoeden dat we P+R terug zouden vinden in het beleid. De behandeling is
illustratief, niet per definitie uitputtend. We beginnen met het vademecum van de Vlaamse
overheid.
Het vademecum Duurzaam parkeerbeleid van de Vlaamse overheid besteed aandacht aan de
P+R als onderdeel van integraal en duurzaam parkeerbeleid (Mobiliteit en Openbare Werken,
2008). Het vademecum is ter inspiratie en advies, het geeft een beeld hoe er vanuit
overheidswege gedacht wordt over de P+R. (et doel is om automobilisten die naar de stad
komen de mogelijkheid te bieden hun wagen te parkeren aan de rand van de stad en over te
stappen op het openbaar vervoer, om op die manier stressvrij de bestemming te bereiken. […]
Door slechts een deel van de volledige rit met de auto af te leggen, wordt het autovolume in de
stad verminderd en wordt er meer gebruik gemaakt van het openbaar vervoer Deel , p.
.
Het parkeerbeleidsplan van Antwerpen (2008) handelt tot vijf keer toe over parkeerproblemen.
In alle gevallen gaat het om een tekort aan parkeercapaciteit. P+R faciliteiten zijn in het
beleidsdocument ook ondergebracht in hoofdstuk . uitbreiden parkeercapaciteit . (et gaat
zodoende expliciet om het toevoegen van parkeerplaatsen. In het Antwerpse Mobiliteitsplan
lezen we een soortgelijke benadering (Gemeente Antwerpen, 2004). Het aantal bovengrondse
parkeerplaatsen moet minimaal behouden blijven, terwijl P+R de efficiëntie kan verbeteren p.
95). Doelgroep voor de P+R voorzieningen zijn de forenzen, terwijl bewoners expliciet worden
uitgesloten (Gemeente Antwerpen, 2008, p. 20 en 25). De beleidsnota mobiliteit van Gent (2009)
handelt over P+R ook in termen van parkeercapaciteit. Er wordt een beeld van de bestaande
faciliteiten gegeven en de plannen voor verdere uitbreiding, dit moet leiden tot extra
parkeerplaatsen. In het mobiliteitsplan Hasselt kiest men voor een nullijn qua toename
parkeercapaciteit (Gemeente Hasselt, 2000). Men keert zich tegen uitbreiding van
10
parkeergelegenheid in de binnenstad. Het is niet geheel duidelijk of dit alle parkeergelegenheid
betreft of enkel niet-bewoners parkeren. Deze faciliteiten worden genoemd als randvoorwaarde
om een eventuele afbouw van parkeergelegenheid mogelijk te maken en de manier waarop
bereikbaarheid kan worden gegarandeerd. In verder fases kan er gedacht worden aan strengere
normen, hogere tarieven en kortere parkeerduur, deze maatregelen worden gepresenteerd als
flankerend ten aanzien van de P+R voorzieningen. Het beleid in Hasselt wordt in algemene zin in
verband gebracht met het verbeteren van de bereikbaarheid en de leefbaarheid, een expliciete
koppeling tussen P+R en deze doelen ontbreekt echter. In het mobiliteitsplan van Leuven uit
2002 wordt de constructie van 3 P+R faciliteiten aangekondigd (Groep Planning, 2002). Deze
moeten automobilisten aantrekken omdat ze voordeel in tijd of geld bieden ten opzichte van
parkeren in de binnenstad. Het is onderdeel van het hoofdstuk openbaar vervoer. In het
mobiliteitsplan van Brugge uit 2008 wordt gesproken over de constructie en uitbouw van P+R
parkings (Maes et al., 2008). De P+R voorzieningen zijn zelfs onderdeel van een scenario ter
bevordering van duurzame mobiliteit. Doelgroepen zijn pendelaars, toeristen, winkelend
publiek, andere langparkeerders en mensen die niet beschikken over goed openbaar vervoer
nabij de woonplaats. Het doel wordt duidelijk binnen de parkeerstrategie waarbij de P+R
duidelijk dienen om langparkeerders in het centrum te weren zodat parkeerplaatsen in de
binnenstad beschikbaar zijn voor bewoners. Volgens het mobiliteitsplan van Brugge passen de
nieuwe P+R faciliteiten ook binnen de doelstelling om de modal split in Brugge te verduurzamen
en de bereikbaarheid te verbeteren.
Op basis van de bestudeerde beleidstukken concluderen we dat de P+R een bescheiden rol
vervult binnen het mobiliteitsbeleid in Vlaanderen. De maatregel wordt uiteenlopend gezien als
mogelijkheid om extra parkeerplaatsen te realiseren, het aantal wagens richting stad te
beperken, het openbaar vervoer te stimuleren en als flankerende maatregel bij een stop voor
parkeerplaatsen in het stadshart. Kortom er is geen sprake van een eenduidige visie ten aanzien
van P+R. Deze diverse motivaties voor P+R nemen we mee in ons onderzoek.
11
3
METHODE & DATA
Het doel van de voorliggende studie is het bepalen van in welke mate de aan P+R gelieerde
doelstellingen in de praktijk worden gerealiseerd. De mate waarin het doel wordt gerealiseerd
noemen we de effectiviteit. Daarbij beperken we ons tot het vaststellen van de effectiviteit ten
opzichte van de vier voornaamste doelstellingen. Dat zijn:
het verminderen van het aantal voertuigen richting stedelijke kern,
het bevorderen van het OV gebruik,
het verminderen van het absolute aantal autokilometers en
het verbeteren van de bereikbaarheid.
Om het effect van P+R op de doelstellingen te bepalen, doorlopen we twee stappen. De eerste
stap richt zich op het verzamelen van eigenschappen van P+R sites en het identificeren van
relevante aspecten die van invloed zijn op de effectiviteit. Wanneer er sprake is van een
significant effect moet de omvang en richting hiervan bepaald worden. De tweede stap betreft
het toepassen van de verzamelde en gecorrigeerde gegevens om het effect per doelstelling te
berekenen. Hieronder bespreken we de gebruikte data en de methode voor fase I en II in meer
detail.
3.1
DATA
De data die aan de basis staat voor beide fases komt van bestaande studies naar de effectiviteit
van P+R sites. Daarbij zijn alle studies opgenomen waarbij de gebruikers bevraagd zijn naar het
reisgedrag. Louter kijken naar de bezetting per P+R verschaft weinig nuttige informatie, zoals
we zullen aantonen. We vonden in de internationale literatuur 29 bruikbare studies, waarbij de
meeste meerdere sites onderzocht hadden. De studies komen uit een tiental Westerse landen en
zijn uitgevoerd in de periode 1976 tot 2012. In totaal hebben we zo 247 P+R sites in de dataset
kunnen verwerken. Per site hebben we – wanneer mogelijk – de kenmerken van de P+R
geïdentificeerd, zoals locatie type, soort openbaar vervoer, omvang in aantal parkeerplaatsen en
gebruiksintensiteit. Over de verschillende sites verdeeld zijn de reacties opgenomen van 27.113
respondenten, gemiddeld 110 respondenten per site.
Niet alle gevonden sites kunnen in alle analyses worden meegenomen. We zien veel missing data
omdat de studies simpelweg niet alles hebben bevraagd wat wij interessant achten. In het geval
van missing data wordt de site automatisch uitgesloten van analyse. Wanneer het relevant is
voor de betrouwbaarheid zijn ook de sites uitgesloten met zeer lage respons (n<25), in totaal 32
sites. Tevens kwamen we tot de conclusie dat de resultaten uit de VS niet te vergelijken zijn met
de Europese context. Ook deze sites hebben we uiteindelijk niet opgenomen (10 sites). Tot slot
hadden we te maken met een duidelijke outlier in de dataset, namelijk de resultaten voor de
studie in London (Transport for London, 2010). Deze studie is voor de regressie analyses
uitgesloten
sites . Voor de regressie analyses komen zodoende slechts
sites in
aanmerking (tabel 1 en bijlage 1).
12
Aantal enquêtes
op locatie
In de
In die regressie
studie analyse Gebruikte bron
Originele bron
Jaar
v.d.
studie Land
Regio
Papoulias & Heggie (1976)
1976
VK
Oxford
2
2
Parkhurst (1996)
White (1977)
1977
VK
Oxford
2
2
Parkhurst (1996)
Devonald et al. (1978)
1978
VK
Oxford
4
4
Parkhurst (1996)
Becher et al (1989)
1988
Dld
8 regions
38
38
Orgineel
Pickett & Gray (1996)
1993
VK
4 cities
12
12
Orgineel
Newson (1993)
1993
VK
Oxford
2
2
Parkhurst (1996)
Cooper (1993)
1993
VK
York
1
1
Parkhurst (1996)
Avon City council (1994)
1994
VK
Bristol
2
2
Marshall et al. (2000)
Jones (1994)
1994
VK
Chester
1
1
Parkhurst (1996)
Parkhurst & Stokes (1994)
1994
VK
Oxford & York
14
11
Orgineel
SYPTE (1995)
1994
VK
Sheffield
1
1
Parkhurst (1996)
Bristol city council (1996)
1996
VK
Bristol
2
2
Marshall et al. (2000)
Holz-Rau et al (1996)
1996
Dld
Ruhr-Area
1
1
Orgineel
Onbekend
1997
VK
Bristol
2
2
EHTF (2000)
Faltlhauser (2001)
1997
Dld
Munchen
5
5
Orgineel
WSA (1998)
1998
VK
8 cities
19
19
Orgineel
Lindström Olsson (2003)
1999
Zweden
Stockholm
3
2
Orgineel
Mobinet (?)
1999
Dld
Munchen
7
5
Mobinet (2002)
Muconsult (2000)
2000
NL
Various
13
7
Orgineel
Guillaume-G. et al (2004)
2001
Zwitserl
Lausanne
9
8
Orgineel
Mingardo (2003)
2002
NL
Groningen
3
3
Orgineel
Steer Davies G. (2007)
2006
VK
Royston
1
1
Orgineel
Hamer (2010)
2008
Austr.
Melbourne
7
5
Orgineel
Mingardo (2008)
2008
NL
Rotterdam
3
3
Orgineel
Mingardo (2009)
2008
NL
The Hague
6
4
Orgineel
Meek (2010)
2009
VK
Cambridge
5
5
Orgineel
Wiseman et al (2012)
2010
Austr.
Adelaide
1
1
Orgineel
Vossen (2011)
2011
België
Antwerpen
2
1
Orgineel
Arup, Accent & ITS (2012)
2011
VK
Scotland
8
7
Orgineel
176
157
Tabel 1: gebruikte bronnen voor de data van regressie analyses
3.2
WERKWIJZE FASE I: HET BEREIKEN VAN DE DOELGROEP
In een meta-analyse gaan we na waarom de doelgroep beter bereikt wordt op de ene P+R, en
minder op een andere P+R. In de meta-analyse vormen de resultaten van andere studies de
observaties. Voor het identificeren van relevante aspecten in het ontwerp en gebruik van P+R
maken we gebruik van lineaire regressie analyse. De onafhankelijke ofwel verklarende
variabelen zijn kenmerken in het ontwerp en gebruik die we destilleren uit onze dataset. Tabel 2
geeft een overzicht van de gebruikte variabelen.
13
Verklarende
variabele
PT Mode
Capacity
N Omschrijving
146 Type openbaar vervoer vanaf P+R site
73 Omvang P+R in aantal parkeerplaatsen
LocationPR
Meadow
Fringe
IntraUrban
Central
114 Locatietype (ref. Satelliet P+R)
Waarden
Bus (n=73) of Rail-based (n=73)
Min-Max 68-1345, mediaan 418
Nominaal (1 tot 5)
2 type weide P+R
dummy (0 - 1)
78 type randparking
dummy (0 - 1)
12 type intra-stedelijke parking
dummy (0 - 1)
1 type centraal station P+R
dummy (0 - 1)
Headway
86 Tijd tussen twee OV diensten
3 tot 30 minuten, mediaan 10 min.
WeekWeekend
70 Uitgevoerd in werkweek of weekend?
week (n=55), weekend (n=15)
WorkShare
75 Pendelaars onder P+R gebruikers
Percentage (0-95%, mediaan 49,0%)
ODCode
54 Afstand tot P+R / Totale reisafstand
0,07 - 0,91
Tabel 2: verklarende variabelen voor de regressie analyse
De afhankelijke variabele voor de regressie analyses is het aandeel doelgroep gebruikers op
een bepaalde site.
1. De doelgroep bestaat uit P+R gebruikers die zonder de P+R uitsluitend met de wagen de
hele trip zouden maken (unimodaal autogebruik). De doelgroep wordt uitgedrukt als
percentage van het totale aantal P+R gebruikers.
Naast de doelgroep onderscheiden we nog drie andere groepen op de P+R site:
2. De niet-doelgroep. De niet-doelgroep bestaat uit de P+R gebruikers die voorheen geen
auto gebruikten voor hun verplaatsing en in de nieuwe situatie wel een auto gebruiken
om op de P+R te komen. Deze mensen reisden bijvoorbeeld voorheen al de hele trip met
het OV, gingen met de fiets of te voet naar het OV-knooppunt of fietsten de hele afstand.
Deze groep, die dus een ongewenste overstap doet naar meer autogebruik, heeft dus een
negatieve invloed op veel van de doelstellingen.
3. Nieuwe gebruikers. De komst van extra parkeergelegenheid en OV diensten kan ook
vraag generen, omdat de transportweerstand verminderd wordt. Het gaat dus om
personen die voorheen geen verplaatsing maakten, maar die omdat er een P+R is
gekomen wel een trip maken.
4. Overige. Verder is er nog een groep mensen waaraan we geen duidelijk effect kunnen
toeschrijven. Voorbeeld zijn mensen die zeggen dat ze voorheen ook al de P+R
gebruikten. In enkele gevallen is er ook sprake van ontbrekende data.
Naast regressie analyses met de doelgroep, gebruiken we ook de niet-doelgroep als
afhankelijke variabele. Dit ter controle van onze onderzoeksresultaten. Het aandeel nieuwe
gebruikers keert terug bij het bepalen van het effect van de P+R op de afgelegde kilometers in
fase )). De kleine groep overige laten we buiten beschouwing.
De omvang van een bepaalde groep op de P+R site wordt op twee manieren vastgesteld. De
eerste methode ( revealed preference ) bevraagt P+R gebruikers naar de voormalige reiswijze
(M1), dit is het effectieve verplaatsingsgedrag van die persoon voor de interventie. De twee
methode ( stated preference ) bevraagt de gebruikers naar de alternatieve reiswijze (M2), het
gedrag dat men denkt te vertonen wanneer men genoodzaakt is een alternatief te zoeken.
Daarbij kan de hypothetische situatie een ontoegankelijke P+R faciliteit zijn of het niet
14
beschikbaar zijn van de aansluitende OV service. Op basis van onze meta-analyse hebben we
kunnen vaststellen dat de antwoorden van beide benaderingen significant van elkaar verschillen
en mogen dan ook niet simpelweg gecombineerd of door elkaar gehaald worden. In het vervolg
van deze beleidspaper zullen we dan ook aangeven welke methode aan de basis stond voor
bepaalde conclusies, de voormalige of alternatieve reiswijze (M1/ M2).
Twee groepen op twee methoden levert een totaal van vier afhankelijke variabelen. De
basisstatistieken van de vier gebruikte afhankelijke variabelen zijn gegeven in tabel 3. Omdat we
werken met lineaire regressie en de sample niet bijzonder groot is, is het wenselijk dat de
afhankelijke variabelen normaal verdeeld zijn. Dit geeft meer betrouwbare significantie niveaus
en biedt de mogelijkheid om voorspellingen te doen op het niveau van een enkele P+R site op
basis van de kenmerken van de site. De beschrijvende statistiek van de afhankelijke variabelen
(tabel 3) toont dat de normale verdeling van de variabelen discutabel is. Vuistregels hieromtrent
zijn bijvoorbeeld dat het gemiddelde mooi tussen de minimale en maximale ligt, skewness
(scheefheid) en kurtosis (piek- of platheid) niet groter mogen zijn dan 2 of niet meer dan twee
keer de standaard fout in absolute waarden. Aan deze vuistregels wordt niet in alle gevallen
voldaan. M doelgroep is bijvoorbeeld te plat en M niet-doelgroep is te scheef en te piekerig .
Daarom hebben we serieus overwogen om de afhankelijke variabele te transformeren om zo de
normale verdeling dichter te benaderen. Ten eerste, voor de correctie van de scheefheid
(skewness) gaat het concreet over een machtstransformatie , ook bekend als een Box-Cox
correctie (Box & Cox, 1964). Ten tweede, voor de correctie van de te platte of te piekerige
verdelingen onderzochten we het effect van de modulus transformatie (John & Draper, 1980).
De resultaten van het onderzoek naar de correctiemogelijkheden laten zien dat de vier yvariabelen best een eigen type correctie zouden krijgen. Het is mogelijk om alle variabelen aan
de vuistregels voor skewness en kurtosis te laten voldoen, maar in alle gevallen is de normale
verdeling nog steeds niet optimaal (tabel 3). De resultaten van de regressie analyses met de
gecorrigeerde afhankelijke variabelen wijken nauwelijks af van de resultaten van diezelfde
analyses met de ongecorrigeerde variabelen. Op basis van deze resultaten hebben we besloten
de originele variabelen aan te houden.
Originele variabelen
Doelgroep
Niet-doelgroep
Aantal P+R sites
Minimaal aandeel
Maximaal aandeel
Gemiddelde
Std. deviatie
Scheefheid
(Skewness)
Piek- of platheid
(Kurtosis)
Methode
Obs.
(%)
(%)
(%)
(%)
Waarde
Std. fout
Waarde
Std. fout
M1
99
19,70
84,50
49,04
19,37
0,05
0,24
-1,34
0,48
M2
89
2,94
80,00
48,15
18,96
-0,54
0,26
-0,58
0,51
M1
99
5,00
64,89
30,71
13,08
0,21
0,24
-0,67
0,48
M2
84
8,00
85,00
29,89
16,20
1,38
0,26
2,33
0,52
Getransformeerde variabelen
Doelgroep
Niet-doelgroep
M1
99
-0,67
0,95
0,00
0,39
0,30
0,24
-0,40
0,48
M2
89
0,01
0,77
0,42
0,19
-0,37
0,26
-0,80
0,51
M1
99
0,05
0,65
0,31
0,13
0,21
0,24
-0,67
0,48
M2
84
-2,53
-0,16
-1,34
0,52
-0,02
0,26
-0,39
0,52
Tabel 3: Statistische basisgegevens van de originele en gecorrigeerde Y-variabelen
M1: voormalige reiswijze, M2: alternatieve reiswijze, Obs.: aantal observaties, Std.: standaard
In de regressie analyse controleren we steeds voor waar (regio) en wanneer (periode) het
onderzoek is uitgevoerd. Dit aan de hand van vier dummy variabelen (tabel 4). Voor de regio s
controleren we voor afwijkende waarden in studies uit Australië en Groot-Brittannië. Australië
kiezen we omdat de ruimtelijke structuur, de cultuur en mogelijk ook het reisgedrag en P+R
15
gebruik fundamenteel anders is, dan in Europa. Groot-Brittannië vormt een relevante groep
door de omvang van de groep; veel studies komen hier vandaan. De referentie voor de landen
dummy s is het Europese vasteland (n=74), een meer gedetailleerde benadering ligt niet voor de
hand, gezien het aantal observaties. Voor de periode geldt de periode vanaf 2000 tot heden als
referentie (n=81). Het referentiekader sluit op deze wijze het beste aan bij de actuele situatie in
Vlaanderen. De controle variabelen worden opgenomen in iedere regressie analyse.
Ja
Aantal
Nee Totaal
Naam
UKDummy
Omschrijving
Studies uit het Verenigd Koninkrijk
77
80
157
AUDummy
Studies uit Australië
6
151
157
Before1990
Studies uit de periode tot 1990
46
111
157
1990-1999
Studies uit de periode 1990 - 1999
30
127
157
Tabel 4: controle variabelen in alle regressie analyses
Bij iedere regressie analyse gaan we uit van dezelfde nulhypothese, namelijk er bestaat geen
verband tussen de variabelen. Daarbij hanteren we een significantieniveau α van . . Bij
waarden op of onder de 0.05 wordt de nulhypothese verworpen.
3.3
WERKWIJZE FASE II: BEREKENING VAN DE EFFECTEN
Op basis van de resultaten uit fase I worden in deze tweede fase berekeningen uitgevoerd. Per
doelstelling lichten we toe hoe de verzamelde data wordt ingezet.
De vermindering in het aantal voertuigen richting de stedelijke kern wordt bepaald op
basis van het doelmatig en efficiënt gebruik van de P+R. Daarbij kijken we naar drie aspecten
(figuur 2). Ten eerste de gemiddelde piekbelasting op de parking, uitgedrukt in het aandeel van
de parkeerplaatsen dat bezet is op het drukste moment van de dag. Het tweede aspect is het
aandeel oneigenlijk gebruik , dat is het aandeel van de geparkeerde voertuigen dat behoort aan
iemand die de site niet gebruikt als P+R maar slechts om bijvoorbeeld goedkoop te parkeren in
de buurt. Het derde aspect is het aantrekken van de doelgroep. Deze doelgroep bestaat uit
personen die voorheen of anders met de wagen de stad in gereden zouden zijn. Per aspect wordt
onderscheid gemaakt tussen relevante kenmerken van de P+R site. Dat zijn de kenmerken die
een significante bijdrage leveren aan de verschillen in efficiëntie. Voor de resultaten streven we
naar een betrouwbaarheidsinterval van 90%. Omdat we de input met elkaar vermenigvuldigen,
bestaat de kans van fout op fout. Voor de input moeten we daarom het hoger en minder
conventionele betrouwbaarheidsinterval van 96,55% gebruiken (immers, 0.96553=0.90).
16
Figuur 2: Stappenplan voor het berekenen van het aantal tegengehouden wagens
De cijfers omtrent het bevorderen van het openbaar vervoergebruik en het verminderen
van het autogebruik berekenen we op vergelijkbare wijze (tabel 5). In beide gevallen wordt het
effect van de P+R uitgedrukt als de verandering in het aantal kilometers met het openbaar
vervoer of de wagen per P+R gebruiker. De verandering in het aantal reizigerskilometers met
het OV verkrijgen we door de toename dankzij het aantrekken van doelgroep gebruikers en
eventuele nieuwe reizigers te verminderen met een afname doordat mensen de trip met het
openbaar vervoer nu deels afleggen met de wagen. De verandering in het aantal autokilometers
krijgen we door de reductie dankzij het doelmatig P+R gebruik en de toename door nietdoelgroep gebruikers en additionele reizigers.
Extra kilometers
(toename)
Minder kilometers (afname)
RESULTAAT
In openbaar vervoer
Door doelgroep en
nieuwe reizigers
Met de wagen
Door niet-doelgroep en nieuwe
reizigers
Door voormalige OV gebruikers in
niet-doelgroep
Door doelgroep
= toename - afname
= toename - afname
Tabel 5: berekening van de verandering in OV- en autokilometers
17
In theorie kan de P+R op twee manieren bijdragen aan de verbetering van de stedelijke
bereikbaarheid. Om te zien of de P+R leidt tot een substantiële afname in het aantal voertuigen
zetten we het aantal gebruikers van de P+R af tegen het aantal automobilisten. Bij dit aantal
automobilisten controleren we voor het aantal doelgroep gebruikers. Bij een afname in het
aantal voertuigen van 1% of meer spreken we van een substantiële afname, dat wil zeggen: een
merkbaar verschil voor het gemotoriseerde wegvervoer. Bij verbetering van de reistijd voor P+R
gebruikers en de reistijd voor automobilisten spreken we van een verbetering van het
transportsysteem.
18
4
RESULTATEN FASE I: BEREIKEN VAN DE DOELGROEP
De resultaten bestaan uit de uitkomsten van de regressie analyses voor alle zeven verklarende
variabelen op beide methoden (voormalige reiswijze / alternatieve reiswijze). Eerst worden de
ontwerp-gerelateerde variabalen gepresenteerd, te weten (1) het type OV vanaf de parking, (2)
de capaciteit in aantal parkeerplaatsen, (3) de locatie van de parking en (4) de frequentie van
het OV . Voorts worden de resultaten voor de variabelen gerelateerd aan de aard van het
gebruik, namelijk (5) week of weekend gebruikers, (6) aandeel werk gerelateerde gebruikers en
(7) punt van overstap (OD code). Per variabele is een tabel met de resultaten gegeven.
De verklarende kracht van het type openbaar vervoer PT Mode blijkt groot te zijn. Beide
regressie analyses leveren een bijzonder sterk significant resultaat. De resultaten
corresponderen met elkaar. P+R systemen met busdiensten weten aanzienlijk meer doelgroep
gebruikers aan te trekken ten opzichte van systemen met spoordiensten (tabel 6). Uit die tabel
kunnen we de verwachte waarden aflezen. Op P+R voorzieningen aan het spoor ligt het aandeel
van de doelgroep op circa 25%, dit is de constante ( intercept ). Op P+R voorzieningen met bus
als natransport ligt dit op 60 tot 65%, ofwel de constante plus de beta waarde . De bevindingen
hier worden deels ondersteund door regressie analyses met de niet-doelgroep (zie bijlage 2).
Het aandeel niet-doelgroep P+R gebruikers is groter op P+R faciliteiten aan het spoor, aldus de
voormalige reiswijze. De methode op basis van de alternatieve reiswijze is niet significant.
Intercept
Before1990
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
24,97
3,71
0,000
26,32
3,43
0,000
7,38
3,78
0,054
9,83
9,92
0,325
From1990to1999
11,47
3,82
0,003
3,61
4,38
0,413
UKDummy
-7,06
5,63
0,213
-11,82
5,08
0,023
AUDummy
9,31
5,35
0,085
-
-
-
38,09
5,51
0,000
38,17
5,23
0,000
PT Mode
Aantal observaties
Adj. R square
99
78
0,76
0,56
Tabel 6: resultaten regressie analyses met type OV (PT mode)
Toelichting. B: coëfficiënt, Std. Error: standaard fout, Sig.: significant α< , , Intercept is de constante en daarmee de waarde voor
de referentie categorie. Adj. R2: verklarende kracht van het model. Deze toelichting is ook van toepassing op volgende tabellen.
De capaciteit van de P+R is voor de voormalige reiswijze methode niet significant, maar geeft
voor de alternatieve reiswijze een positief en significant verband (tabel 7). Dit laatste impliceert
dat op grotere parkings meer P+R gebruikers zijn die zeggen anders de hele rit met de wagen te
hebben gemaakt. Gemiddeld gaat het om 3,6 procentpunt extra per 100 parkeerplaatsen. Om te
controleren voor het effect van enkele grote parkings tot 1300 parkeerplaatsen outliers ,
hebben we dezelfde regressie analyses uitgevoerd met de wortel van de P+R
parkeercapaciteiten. Deze analyses leveren hetzelfde resultaat, namelijk M1 geeft geen
19
significant verband en M2 wel. De resultaten voor de alternatieve reiswijze met de wortel √
van de capaciteit op de parkings wijzen op een toename van 1,6 procentpunt meer doelgroep
gebruikers bij een toename van 100 parkeerplaatsen. Analyses met de niet-doelgroep als
afhankelijke variabele geven andere resultaten. Voor voormalige reiswijze is er een significant
verband en voor alternatieve reiswijze juist niet (zie bijlage 2). Daarbij valt vooral op dat de
relatie tussen niet-doelgroep gebruikers en omvang van de P+R ook positief is, een grotere P+R
parking trekt verhoudingsgewijs meer niet-doelgroep gebruikers aan. Dat conflicteert met een
groeiend aandeel doelgroep gebruikers. Met twee van de vier regressie analyses niet significant
en twee resultaten die niet makkelijk verenigbaar zijn, kunnen we niet overtuigend stellen dat
de capaciteit een positieve invloed heeft op de effectiviteit van de parking. Noch kunnen we
stellen dat de capaciteit geen enkele invloed heeft.
Intercept
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
66,73
7,06
0,000
27,81
4,94
0,000
Before1990
From1990to1999
7,53
5,87
0,211
26,21
5,44
0,000
UKDummy
-8,09
7,83
0,312
-12,15
6,21
0,056
AUDummy
-30,12
13,60
0,036
-0,00322
0,00736
0,665
0,03590
0,00960
0,000
Capacity
Aantal observaties
Adj. R square
30
58
0,14
0,37
Tabel 7: resultaten regressie analyses met capaciteit van de P+R parking (capacity)
Het type P+R locatie geeft volgens de methode voormalige reiswijze geen significante
resultaten en voor methode alternatieve reiswijze juist wel (tabel 8). Daarbij hebben we alle
dummy variabelen voor locatietype gelijktijdig in de regressieanalyse opgenomen. De reden dat
Methode 1 geen significante resultaten geeft is voornamelijk omdat 51 van 61 observaties van
het type randparking is. Er ontbreken voldoende andere types P+R voorzieningen voor een
degelijke analyse. De resultaten op basis van alternatieve reiswijze impliceren dat de referentie
categorie, het P+R type satelliet parking het minst effectief is, het hoogste aandeel nietdoelgroep gebruikers (53,8%, zie bijlage 2) aantrekt en het laagste aandeel wel doelgroep
gebruikers (20,5%). De types tussen de velden en centraal station , nummers en op de
eerder getoonde kaart, geven onvoldoende observaties voor solide conclusies. De locatietypes
intra-stedelijk en randstedelijk scoren relatief gezien het beste, met een aandeel doelgroep
gebruikers tussen de 55 en 60%. De resultaten van de regressie analyses op basis van de nietdoelgroep ondersteunen deze bevinding (zie bijlage 2).
20
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
Intercept
44,62
8,60
0,000
20,51
3,46
0,000
Before1990
17,26
6,84
0,015
11,67
9,22
0,209
From1990to1999
13,30
5,23
0,014
5,53
4,06
0,177
UKDummy
9,44
8,31
0,261
-7,27
4,28
0,093
AUDummy
-13,34
7,92
0,098
54,16
12,58
0,000
MeadowDummy
FringeDummy
IntraUrbanDummy
-1,48
10,89
0,892
37,59
4,24
0,000
6,01
7,92
0,451
34,49
7,69
0,000
21,49
12,38
0,087
CentralDummy
Aantal observaties
Adj. R square
61
84
0,45
0,60
Tabel 8: resultaten regressie analyses op basis van locatie type (satelliet P+R is referentie categorie)
Voor volgtijd headway , de tijd tussen twee OV-diensten op de P+R site, is de voormalige
reiswijze met 48 observaties niet significant en volgens de alternatieve reiswijze met 73
observaties wel significant (tabel 9). De relatie is negatief, wat impliceert dat een langere
wachttijd zorgt voor een afname van het aandeel doelgroep gebruikers onder het totale aantal
P+R gebruikers. 10 minuten langer wachten leidt gemiddeld tot 17 procentpunt minder
doelgroep gebruikers. Deze bevindingen sluiten aan bij de handboeken op het gebied van P+R
ontwerp, automobilisten wachten niet graag op openbaar vervoersdiensten (CROW, 2004;
MOW, 2008; Spillar, 1997). Maar de regressie analyses met niet-doelgroep gebruikers op de P+R
site geven in één van beide gevallen ook een negatief verband (bijlage 2). Dit suggereert dat een
langere wachttijd ook leidt tot een afname van het aandeel niet-doelgroep gebruikers, waardoor
de restcategorie overige gebruikers wel erg groot zou worden. Voorts kunnen we ook de vraag
stellen of we hier een lineair verband moeten verwachten. Een studie naar de waardering van
volgtijden op P+R wijst uit dat een frequentie boven de 6 keer per uur (minder dan 10 minuten)
nauwelijks toegevoegde waarde oplevert (Parkhurst & Stokes, 1994).
Intercept
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
44,49
8,17
0,000
56,06
7,46
0,000
11,77
5,15
0,027
14,38
4,85
0,004
1,66
5,76
0,774
-1,66
0,43
0,000
Before1990
From1990to1999
UKDummy
2,98
6,33
0,640
AUDummy
-14,91
12,86
0,253
0,68
0,66
0,310
Headway
Aantal observaties
Adj. R square
48
73
0,22
0,37
Tabel 9: resultaten regressie analyses op basis van volgtijd tussen twee OV diensten (headway)
21
De weekend dummy kent een significante relatie en een positieve regressie coëfficiënt voor
voormalige reiswijze (M1, tabel 10), dit betekent dat de P+R sites uit deze regressie analyse
relatief meer doelgroep gebruikers aantrekken in de weekenddagen dan op werkdagen. Het
verschil komt neer op tien procentpunten. Voor alternatieve reiswijze is er geen significant
verband (p=0,21), wel is de richting en de omvang van de regressie coëfficiënt gelijk. Onder de
weekenddagen moeten we eigenlijk alleen zaterdag verstaan want de gebruikte data voor
weekenden heeft in de praktijk alleen betrekking op zaterdagen. Voor beide regressie analyses
met de niet-doelgroep als afhankelijke variabele zijn er geen significante verbanden vastgesteld
(bijlage 2). De bevindingen bij de volgende verklarende variabele ondersteunen deze
bevindingen.
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
68,45
6,98
0,000
45,88
3,80
0,000
Before1990
-21,77
9,92
0,034
9,89
15,79
0,534
From1990to1999
-22,95
9,60
0,021
0,87
11,20
0,938
UKDummy
17,78
6,71
0,011
2,87
11,20
0,799
AUDummy
-34,16
7,48
0,000
10,75
2,30
0,000
7,72
6,02
0,206
Intercept
WeekendDummy
Aantal observaties
Adj. R square
49
53
0,77
0,01
Tabel 10: resultaten regressie analyses op basis van onderscheid tussen week en weekend (weekenddummy)
Bij workshare – het aandeel pendelaars tussen de P+R gebruikers - zien we een negatieve
regressie coëfficiënt voor beide analyses (tabel 11). Daarbij is alleen de methode op basis van de
voormalige reiswijze significant. Meer pendelaars zorgen voor een lager aandeel doelgroep
gebruikers op de P+R site. Wanneer het aandeel pendelaars onder de P+R gebruikers stijgt van
25% naar 75% daalt het aandeel doelgroep gebruikers met een 24 procentpunten. Op basis van
de verklarende variabelen weekenddummy en workshare samen stellen we vast dat nietpendelaars, zoals recreanten, toeristen en shoppers, eerder tot de doelgroep van de P+R
behoren, namelijk mensen die voorheen de hele rit met de wagen zouden maken. Op basis van
onze data blijkt echter dat de pendelaar bovengemiddeld gebruik maakt van de P+R. 51% van de
P+R gebruikers is een pendelaar (op basis van de observaties op 74 P+R sites), terwijl doorgaans
20 tot 30% van de verplaatsingen werk gerelateerd is.
22
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
74,16
6,14
0,000
44,90
11,53
0,000
From1990to1999
10,62
4,29
0,018
12,16
6,15
0,053
UKDummy
-1,81
5,24
0,732
-3,81
7,51
0,613
-47,19
8,37
0,000
-6,19
14,33
0,667
Intercept
Before1990
AUDummy
Workshare
Aantal observaties
Adj. R square
42
64
0,57
0,06
Tabel 11: resultaten regressie analyses op basis van aandeel pendelaars tussen P+R gebruikers (workshare)
De verklarende variabele OD-code, de verhouding van de afstand tot de P+R site ten opzichte
van de totaal af te leggen afstand, kent overtuigende resultaten. Beide regressie analyses leveren
een significant resultaat op, op basis van 40 en 45 observaties (tabel 12). De resultaten wijzen
ook in één en dezelfde richting: een overstap van de wagen naar het OV op een plek later in de
keten heeft een positieve relatie met de omvang van de doelgroep.
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
enkel met de wagen reisde
% v.d. P+R gebruikers dat anders enkel
met de wagen zou reizen
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
34,14
10,69
0,003
23,90
6,95
0,001
16,23
4,48
0,001
-0,59
5,33
0,913
UKDummy
-15,77
5,72
0,009
-1,09
6,38
0,865
AUDummy
-31,93
10,06
0,003
41,86
13,14
0,003
37,12
9,80
0,000
Intercept
Before1990
From1990to1999
OD Code
Aantal observaties
Adj. R square
40
45
0,38
0,24
Tabel 12: resultaten regressie analyses op basis van punt van interceptie (OD code)
23
5
RESULTATEN FASE II: BEREKENING VAN DE EFFECTEN
De resultaten in dit hoofdstuk behandelen de mate waarin verschillende doelstellingen worden
gerealiseerd. We behandelen achtereenvolgens het verminderen van autoverkeer richting de
stad, het bevorderen van OV gebruik, het verminderen van de voertuigkilometers en het
verbeteren van de bereikbaarheid.
5.1
VERMINDEREN VAN AUTOVERKEER IN DE STEDELIJKE OMGEVING
Om de vermindering in aantal voertuigen richting de stedelijke kern te verkrijgen kijken we naar
het gebruik van de P+R, oneigenlijk parkeren op de P+R en het aandeel doelgroep gebruikers.
Het zijn de stappen die we illustreerden in figuur 2. Voor het rekengemak gaan we uit van een
P+R met 100 parkeerplaatsen. We berekenen de vermindering op basis van type OV en locatie
type van de P+R.
De maximale bezetting komt uit op een gemiddelde van 76% (n=32). Dat wil zeggen dat
gemiddeld genomen 76% van de beschikbare parkeerplaatsen op een P+R parking zijn bezet op
het drukste moment van de dag. Het aandeel oneigenlijk gebruik blijkt gemiddeld 16% van de
geparkeerde wagens te zijn, aldus resultaten van 87 bestudeerde sites in onze dataset. De
aandelen doelgroep gebruikers zijn eerder al besproken in fase I, dit was gemiddeld 25% voor
P+R faciliteiten met spoor-gebonden OV en 63-64% voor P+R faciliteiten met busdiensten.
96,55% betrouwbaarheidsinterval
Gemiddeld
Min
Max
Omvang P+R (pp.)
100
100
100
Maximale bezetting
0,76
0,67
0,85
Oneigenlijk gebruik
0,16
0,21
0,11
Aandeel gebruikers die anders of voorheen de stad in zouden rijden
Voormalige
Reiswijze
Alternatieve
Reiswijze
voor spoor diensten
0,25
0,17
0,33
voor bus diensten
0,63
0,43
0,83
voor spoor diensten
0,26
0,19
0,34
voor bus diensten
0,64
0,46
0,83
Reductie in aantal voertuigen per 100 parkeerplaatsen
Voormalige
Reiswijze
Alternatieve
reiswijze
90% betrouwbaarheidsinterval
voor spoor diensten
14,9
9,4
24,1
voor bus diensten
37,6
19,8
60,7
voor spoor diensten
15,7
10,4
24,7
voor bus diensten
38,4
21,0
60,9
Tabel 13: reductie in aantal wagen voor P+R faciliteit met spoor- of busdiensten
De resultaten naar type natransport (tabel 13), laten grote gelijkenissen zien tussen beide
benaderingen (alternatieve / voormalige reiswijze). Bij P+R faciliteiten met de bus als
natransport komt de gemiddelde reductie uit op circa 38 voertuigen per 100 beschikbare
parkeerplaatsen. Daarbij geldt echter de nodige onzekerheid, immers de 90%
betrouwbaarheidsinterval loopt van 20 tot 61 voertuigen op 100 parkeerplaatsen. Voor
spoordiensten zien we gemiddeld een reductie van 15 voertuigen per 100 parkeerplaatsen. De
90%-betrouwbaarheidsinterval loopt van 10 tot 25 voertuigen per 100 parkeerplaatsen.
24
De resultaten van onze berekeningen op basis van het locatietype van de P+R zijn hieronder
gegeven (tabel 14). Hierbij gebruiken we enkel alternatieve reiswijze M , omdat in fase I
reeds bleek dat methode 1, de voormalige reiswijze, geen significant resultaat gaf voor
locatietype van de P+R. Volgens de resultaten van onze berekening ligt de reductie in het aantal
voertuigen richting stad bij satellietparkings gemiddeld op 9,4 voertuigen per 100
parkeerplaatsen op de P+R. De 90% betrouwbaarheidsinterval loopt van 4 tot 18. Voor de
randparking ligt dit aantal met 90% zekerheid tussen de 22 en 51 voertuigen en gemiddeld op
35,1.
96,55% betrouwbaarheidsinterval
Gemiddeld
INPUT
Min
Max
Omvang P+R faciliteit (pp.)
100
100
100
Maximale bezetting
0,76
0,67
0,85
Oneigenlijk gebruik
0,16
0,21
0,11
satelliet
0,16
0,06
0,25
randparking
0,59
0,49
0,69
Aandeel doelgroep gebruikers
OUTPUT
Reductie in aantal voertuigen per 100 parkeerplaatsen
satelliet
9,4
randparking
35,1
90% betrouwbaarheidsinterval
3,5
18,4
22,3
50,8
Tabel 14: Reductie in aantal wagens naar de stad voor satelliet en randparkings
Voor alle volledigheid zijn de resultaten voor de reductie van het aantal voertuigen bij elkaar in
een grafiek gezet (figuur 3). Voor het type bus/randparking komen we uit op een reductie van
20 tot 60 voertuigen voor een parking van 100 plaatsen. Voor het type spoor/satellietparking
zitten we op 5 tot 25 voertuigen voor een parking van 100 plaatsen. Ander gesteld, voor de
vermindering van 1 automobilist richting het stedelijke centrum zijn er gemiddeld 3
parkeerplaatsen nodig op een randparking of 10 parkeerplaatsen op de satelliet parking.
Ter relativering van deze onderzoeksresultaten dient nog wel opgemerkt te worden dat het
vooral de randparkings zijn die worden geïnitieerd om het gemotoriseerd verkeer tegen te
houden. Steden als Gent en Brugge gaan over tot de aanleg van randparkings om voertuigen
buiten de stad te houden. Bij de satelliet P+R ligt het accent sterker op het bevorderen van OV
gebruik. Het initiatief daartoe komt bijvoorbeeld van De Lijn of de NMBS. Het bevorderen van OV
gebruik bekijken we in de volgende paragraaf. Andere kanttekeningen bij de resultaten worden
behandeld in paragraaf 6.1.
25
100
90
Reductie in aantal wagens
per 100 parkeerplaatsen
80
70
60
50
40
30
20
10
0
spoor
bus
Methode 1: Voormalige
reiswijze
spoor
bus
Methode 2: Alternatieve
reiswijze
90% Betrouwbaarheidsinterval
satelliet
randparking
Methode 2: Alternatieve
reiswijze
Gemiddeld aantal voertuigen
Figuur 3: betrouwbaarheidsintervallen en gemiddelde scores voor de reductie van autovoertuigen richting
het stedelijke centrum. De scores zijn gepositioneerd in de grafiek ten opzichte van de maximale score van
100 voertuigen.
5.2
BEVORDEREN OPENBAAR VERVOER GEBRUIK
Om de verandering in OV kilometers te berekenen kijken we naar het effect van doelmatig
gebruik (doelgroep), niet doelmatig gebruik (niet-doelgroep) en nieuwe reizigers. Het
beschreven effect is steeds per P+R gebruiker.
Het aantrekken van doelgroep op de P+R is varieert van 16 tot 65%. De extra kilometers die
gemaakt worden door deze groep in het openbaar vervoer wordt vastgesteld op basis van de
gemiddelde afstand tussen de P+R en de uiteindelijke bestemming. Voor de op de bus
gebaseerde P+R systemen en randparkings ligt deze afstand net boven de 4 kilometer. Voor de
satelliet parkings is de afstand aanzienlijk groter, namelijk 31 kilometer. Het aandeel doelgroep
gebruikers vermenigvuldigt met de afgelegde kilometers in het OV tot de bestemming geeft het
aantal additionele kilometers per gebruiker van de P+R (tabel 15). Dankzij doelmatige gebruik
groeit het aantal OV kilometer met 2,5 tot 5,6 kilometer per P+R gebruiker.
26
Extra OV
per P+R
kilometers
gebruiker
Voormalige reiswijze
Doelgroep
63,1%
4,3
2,7
Alternatieve reiswijze
64,5%
4,3
2,8
Voormalige reiswijze
25,0%
21,2
5,3
Alternatieve reiswijze
26,3%
21,2
5,6
Randparking
Alternatieve reiswijze
4,2
2,5
Satelliet
Alternatieve reiswijze
58,9%
15,7%
31,3
4,9
Bus
Spoor
Tabel 15: additionele kilometers in het OV per P+R gebruiker dankzij de P+R
Ook het aandeel niet-doelgroep gebruikers kennen we dankzij de regressie analyses. De nietdoelgroep is echter breder dan alleen mensen die voorheen het OV gebruikten of anders met het
OV zouden reizen. Niet-doelgroep gebruikers kunnen ook mensen zijn die zonder de P+R met de
fiets zouden gaan of te voet. Gelukkig kunnen we op basis van onze dataset een redelijke
inschatting maken van het voormalige of alternatieve deel OV gebruikers. Het blijkt het
merendeel te zijn zie kolom na correctie in tabel 16). Het uiteindelijke verlies aan OV
kilometers door deze groep varieert van 2,7 tot 6,0 kilometer per P+R gebruiker (tabel 16).
Niet
Na Minder OV
Per P+R
Doelgroep
24,0%
correctie
kilometers
gebruiker
20,0%
15,7
3,1
30,9%
8,6
2,7
Bus
Voormalige reiswijze
Spoor
Voormalige reiswijze
Randparking
Voormalige reiswijze
37,0%
29,1%
24,3%
16,7
4,1
Alternatieve reiswijze
44,3%
35,8%
16,7
6,0
Voormalige reiswijze
46,5%
38,8%
7,9
3,1
Alternatieve reiswijze
53,1%
43,0%
7,9
3,4
Satelliet
Tabel 16: verminderd OV gebruik door verlies OV reizigers
Enkele van de gebruikte studies voor de dataset geven inzicht in de eventuele aantrekkende
werking van het P+R systeem op reizigers. Dit door middel van de vraag: zou u ook deze trip
hebben gemaakt zonder de P+R? . Wanneer deze vraag negatief beantwoord werd, spreken we
over geïnduceerde vraag. Voor 72 P+R sites beschikken we over deze informatie. Gemiddeld zegt
8,5% niet op pad te zijn gegaan zonder de P+R. dit komt in de buurt van de mediaan van 9,3%.
Er zijn verschillen per type P+R, deze aandelen worden vermenigvuldigd met de afstanden om
de extra kilometers per P+R gebruiker te verkrijgen (tabel 17).
Extra
Extra OV
per P+R
reizigers
kilometers
gebruiker
Bus
9,8%
4,3
0,42
Spoor
3,5%
21,2
0,74
Randparking
9,9%
4,2
0,42
Satelliet
3,2%
31,3
1,01
Tabel 17: Extra OV kilometers dankzij geïnduceerde vraag
De uiteindelijke resultaten voor het effect van P+R op reizigerskilometers in het OV maken
duidelijk dat er niet in algemene termen kan worden gesteld dat de P+R bevorderlijk is voor het
27
aantal OV kilometers (tabel 18). De uitsplitsing naar type P+R bewijst hier zijn toegevoegde
waarde. De resultaten van bus en randparking tonen opnieuw overeenkomsten evenals spoor en
satelliet parkings. De eerste groep blijkt niet bij te dragen aan meer kilometers in het openbaar
vervoer. Eerder zien we een afname. De afname ligt tussen de 0 en de 3 kilometer per P+R
gebruiker. De tweede groep – satelliet en spoorverbinding – blijken wel een bijdrage te leveren
aan meer kilometers in het openbaar vervoer. De toename ligt tussen de 2,6 en 3,6 kilometer per
P+R gebruiker. Dit voornamelijk doordat de afstand die vanaf deze locaties wordt afgelegd in het
openbaar vervoer veelal aanzienlijk is.
Ontwikkeling OV kilometers per P+R gebruiker
Bus
Randparking
Spoor
Satelliet
Niet
Extra
Doelgroep
doelgroep
reizigers
(km)
(km)
(km)
2,7 tot 2,8
-3,1
0,4
circa 0
2,5
-4,1 tot -6
0,4
-3 tot -1,2
5,3 tot 5,6
-2,7
0,7
3,4 tot 3,6
4,9
-3,1 tot -3,4
1
2,6 tot 2,9
Totaal
(km)
Tabel 18: Ontwikkeling OV-reizigerskilometers per P+R gebruiker
5.3
VERMINDEREN VAN DE VOERTUIGKILOMETERS
Bij doelmatig gebruik van de P+R is er sprake van een afname van de voertuigkilometers (tabel
19). Deze afname varieert van 2,5 tot 5,6. Daarbij zien we dat P+R voorzieningen die verder weg
gelegen zijn meer bijdragen aan de vermindering in voertuigkilometers ondanks de matige score
wanneer het gaat om het aantrekken van doelgroep gebruikers.
Minder
per P+R
auto km
gebruiker
4,3
2,7
Voormalige reiswijze
Doelgroep
63,1%
Alternatieve reiswijze
64,5%
4,3
2,8
Voormalige reiswijze
25,0%
21,2
5,3
Alternatieve reiswijze
26,3%
21,2
5,6
Randparking
Alternatieve reiswijze
4,2
2,5
Satelliet
Alternatieve reiswijze
58,9%
15,7%
31,3
4,9
Bus
Spoor
Tabel 19: vermindering van de voertuigkilometers van automobilisten door P+R gebruik
De toename in voertuigkilometers door het niet-doelmatige gebruik van de P+R liggen in
dezelfde range als de afname door wel doelmatig gebruik (tabel 20). Het varieert van 3,2 tot
maximaal 7,4 kilometer per P+R gebruiker. De hoogste toename registreren we bij de
randparkings.
28
Niet
Extra auto
Per P+R
Doelgroep
24,0%
kilometers
gebruiker
15,7
3,8
Bus
Voormalige reiswijze
Spoor
Voormalige reiswijze
3,2
Voormalige reiswijze
37,0%
29,1%
8,6
Randparking
16,7
4,9
Alternatieve reiswijze
44,3%
16,7
7,4
Voormalige reiswijze
46,5%
7,9
3,7
Alternatieve reiswijze
53,1%
7,9
4,2
Satelliet
Tabel 20: toename van de voertuigkilometers door niet-doelgroep gebruikers van de P+R
Net als bij het berekenen van de additionele OV kilometers speelt ook bij de berekening van de
verandering in voertuigkilometers de geïnduceerde vraag een rol (tabel 21). Immers, men dient
eerst met de wagen naar de P+R te komen. De kilometers die hierdoor gegenereerd worden
variëren van 0,3 tot 1,7. Dat zijn bescheiden aantallen, vooral omdat de additionele
vervoersvraag beperkt is.
Extra
Extra auto
per P+R
reizigers
kilometers
gebruiker
Bus
9,8%
15,7
1,53
Spoor
3,5%
8,6
0,30
Randparking
9,9%
16,7
1,65
Satelliet
3,2%
7,9
0,25
Tabel 21: extra voertuigkilometers door geïnduceerd gebruik van de P+R
In tabel 22 zijn de effecten uit de vorige tabellen bij elkaar gezet en bij elkaar opgeteld. Het type
bus/randparking blijkt voornamelijk bij te dragen aan extra voertuig kilometers. Daarbij
varieert de range van 2,5 tot 6,6 extra voertuigkilometers per P+R gebruiker. Het type
spoor/satelliet parking blijkt in staat het aantal voertuigkilometers in beperkte mate te
reduceren. De reductie varieert van 0,5 tot 2,1 kilometer per P+R gebruiker.
Ontwikkeling auto km per P+R gebruiker
Bus
Randparking
Spoor
Satelliet
Niet
Extra
Doelgroep
doelgroep
reizigers
Totaal
(km)
(km)
(km)
(km)
-2,7 tot -2,8
3,80
1,5
2,5 tot 2,6
-2,5
4,9 tot 7,4
1,7
4,0 tot 6,6
-5,3 tot -5,6
3,2
0,3
-1,8 tot -2,1
-4,9
3,7 tot 4,2
0,3
-0,5 tot -1,0
Tabel 22: effect P+R op autokilometers
De schatting van de ontwikkeling in het aantal autokilometers is onvolledig. Meerdere studies
concluderen dat het gebruik van de P+R leidt tot een toename in de afstand voor de P+R reiziger
(Parkhurst, 2000; Rutherford & Wellander, 1986; W.S. Atkins, 1998). Die toename bestaat uit het
afwijken van de normale route en het rijden naar de P+R. Een tweede correctie kan noodzakelijk
blijken wanneer er voor het P+R systeem extra bussen zijn gaan rijden. Dat zijn immers ook
voertuigkilometers. Doordat de bussen met hoge frequentie een groot deel van de dag opereren,
kan het hier gaan om een substantiële toename in de voertuigkilometers. Een derde correctie
bestaat uit het toevoegen van het geïnduceerde autoverkeer op het wegennet (Goodwin, 1996).
29
Dat is echter een blinde vlek in veel P+R studies. Gezien de zeer beperkte afname in
autokilometers voor het type satelliet/spoor en gezien de meerdere correcties die nodig zijn, is
het zeer de vraag of er sprake is van enige afname in de autokilometers. Voor de
bus/randparking weten we vrij zeker dat dit niet het geval zal zijn. Daar zien we in alle gevallen
een toename van het aantal autokilometers.
5.4
VERBETEREN VAN DE BEREIKBAARHEID
Het blijkt niet mogelijk te zijn om op basis van de verzamelde gegevens harde uitspraken te doen
over de verbetering van de bereikbaarheid. De gebruikte data geven doorgaans vooral inzicht in
het P+R gebruik en niet of nauwelijks in de effecten op het mobiliteitssysteem. Wel kunnen we
naar aanleiding van de eerder verkregen resultaten en de gebruikte studies enkele uitspraken
doen over de verwachtingen omtrent de bereikbaarheid.
Allereerst moeten we concluderen dat de omvang van P+R parkings ten opzichte van de
parkeercapaciteit in de steden of ten opzichte van het aantal passerende wagens beperkt is. Ter
illustratie Keizershoek aan de Bredabaan in Merksem telt 287 parkeerplaatsen. In de Antwerpse
binnenstad alleen al zijn er in de openbare parkeergarages meer dan 10.000 parkeerplaatsen te
vinden en binnen de Ring nog eens 36.000 parkeerplaatsen op straat. Op de E19, naast P+R
Keizershoek, passeren op werkdagen meer dan 32.000 personenvoertuigen (Verkeercentrum
Vlaanderen, 2013). Cijfers uit de federale studie naar het verplaatsingsgedrag in België, het
BELDAM (Cornelis et al., 2012), bevestigen de marginale positie van de P+R in ons
mobiliteitssysteem. Van de 37680 trips in deze studie, zijn er 158 aan te merken als een P+R
verplaatsing. Dat komt neer op 0,4% van het totaal. Meest populaire bestemmingen zijn
Luxemburg en Brussel. Een tweede reden voor de beperkte bijdrage aan de bereikbaarheid is de
effectiviteit van de P+R parking zelf (§5.1). Er is sprake van niet volledig gevulde parkings,
oneigenlijk gebruik van de parking en een beperkte omvang van de doelgroep gebruikers tussen
alle P+R reizigers. Ten derde zijn er effecten geïdentificeerd die een mogelijk negatief effect
uitoefenen op de bereikbaarheid, zoals extra ritten en mensen die overstappen van uitsluitend
OV gebruik naar combinatie met P+R. Dit samen leidt tot de conclusie dat een merkbare afname
van het autoverkeer op het (hoofd)wegennet weinig waarschijnlijk is, zie ook Muconsult (2000)
en Baas et al. (2012).
Daarbij moet ook opgemerkt worden dat het succes van de P+R grotendeels afhankelijk is van
het bestaan van een file. Vertraging door fileoverlast geldt voor veel gebruikers als de reden om
gebruik te maken van de P+R (Meek, 2010) of het openbaar vervoer in meer algemene zin. In dit
opzicht botst de wens om vertragingen op het wegennet te verminderen met het doel het P+R
gebruik of OV gebruik te stimuleren. Meer files zijn waarschijnlijk bevorderlijk voor P+R
gebruik.
Ook het bereikbaarheidseffect aan de kant van het openbaar vervoer is niet eenvoudig vast te
stellen. Het ontbreekt ons aan voldoende data over de reistijd met het OV, reistijd voor de last
mile en de wachttijd op de P+R faciliteiten.
30
6
DISCUSSIE
6.1
KWALITEIT VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN
De kwaliteit van onze onderzoeksresultaten is voor een groot deel afhankelijk van de kwaliteit
van het onderzoek dat we gebruiken voor het genereren van de dataset. We geven een kritische
reflectie op deze data. Ook reflecteren we hier op onze werkwijze.
De P+R gebruiker is matig gedefinieerd in de meeste studies, we zien grote verschillen. Sommige
studies ondervragen iedereen op weg naar of in het openbaar vervoer, ongeacht of men met de
wagen gekomen is. Anderen bevragen alleen automobilisten. Binnen deze groep bestaan nog
verschillen tussen het bevragen van alle reizigers of enkel de bestuurders van de voertuigen.
Daarbij levert het expliciet onderscheiden van bestuurder en passagier nog het probleem op dat
de mensen die zijn afgezet bij het OV knooppunt (Kiss + Ride) mogelijk uit beeld blijven. De
groep passagiers wordt dan selectief en incompleet. We hebben dit probleem slechts deels
weten te adresseren door onze selectie te beperken tot mensen die met de auto toekomen.
Het verzamelen van een representatieve steekproef blijkt problematisch te zijn bij P+R studies.
We hebben moeten constateren dat veel studies onvoldoende respondenten hebben gestrikt op
de P+R site om resultaten te presenteren met een maximale foutmarge van 5%. Zelfs wanneer de
faciliteiten op een hoop worden gegooid en er enkel uitspraken mogelijk zijn op een
geaggregeerd niveau is het aantal respondenten soms nog aan de lage kant. Dit komt
voornamelijk omdat het benodigde aantal respondenten behoorlijk hoog is. In sommige gevallen
zou meer dan de helft van alle gebruikers aan het onderzoek moeten meewerken, terwijl de
meeste proberen bus of trein te halen. Ook troffen we enkele evaluaties waarbij het gekozen
tijdstip of de gekozen datum niet optimaal was, zoals de periode tijdens het EK voetbal
(MuConsult, 2000) of gedurende de wintermaanden in de kou (Transport for London, 2010).
Door een tekort aan respondenten vermindert de betrouwbaarheid van het resultaat van het
onderzoek.
Door de eenzijdige focus op het functioneren van de P+R blijft het effect op het volledige
transport systeem vaak onduidelijk. (et is ook niet eenvoudig om het systeem in kaart te
brengen. Het voornaamste risico hierbij is dat we geen inzicht krijgen in het geïnduceerde
verkeer, dat zijn de verplaatsingen die worden gegenereerd omdat de transportweerstand
vermindert. Het is opvallend om te zien dat men wil weten hoe groot de reductie in
verkeersbewegingen is en vervolgens het aantal wagens op de P+R gaat tellen in plaats van het
aantal voertuigen op de weg.
Het effect van de P+R hebben we gebaseerd op de reacties van P+R gebruikers volgens twee
methoden, namelijk de voormalige reiswijze of de alternatieve reiswijze. In beide gevallen zijn
we afhankelijk van de betrouwbaarheid van de respondenten. Vooral het verklaarde gedrag
gemeld in hypothetische situaties, het alternatieve reisgedrag (M2), kan afwijken van
daadwerkelijke gedrag wanneer het er op aan komt (Schwartz, 2004). Hypothetische situaties
golden in het transportonderzoek dan ook lange tijd als niet gewenst (Ortuzar & Willumsen,
2011). Wij beschouwen daarom ook de resultaten van op basis van de voormalige reiswijze als
meer betrouwbaar.
Een alternatieve benadering om de effectiviteit te bepalen zou kunnen uitgaan van de
realistische beschikbare alternatieven op basis van woonplek, toegang tot vervoermiddelen en
31
reisafstanden. Op basis van een dergelijke benadering komen de onderzoekers van het bureau
Goudappel Coffeng tot de conclusie dat 65% tot 80% van de gebruikers op bepaalde P+R sites in
Nederland ook had kunnen lopen of fietsen (Baas et al., 2012). Kortom de gehanteerde methode
is mede bepalend voor het resultaat.
De resultaten van fase I wijzen op een opmerkelijk verschil in de effectiviteit tussen P+R
voorzieningen met bus- of spoordiensten. P+R sites met busdiensten scoren aanzienlijk beter
dan voorzieningen met OV diensten over het spoor (tram, lightrail, trein). Dit correspondeert
niet met de zogeheten rail-bonus , het effect dat bij gelijke omstandigheden het OV over het
spoor beter presteert. Op basis van de populariteit van OV over spoor zou men mogelijk
verwachten dat juist spoorvoorzieningen beter scoren. Dit opmerkelijke fenomeen kunnen we
op drie manieren verklaren. Ten eerste zijn de locaties van de verschillende P+R sites duidelijk
anders en verschilt ook de functie die de sites vervullen. Spoorsites hebben veelal een
verzamelfunctie en liggen in het begin van de keten, terwijl bus-sites vooral moeten
onderscheppen aan de stadsrand, vanaf daar worden de laatste kilometers van de reis gemaakt.
Ten tweede verschilt de ruimtelijke context. Stationslocaties liggen veelal centraal in kleine en
regionale steden, de competitie met stappen, trappen en bus als voortransport is duidelijk
aanwezig. De bus sites aan de stedelijke rand zijn veel onvriendelijker voor andere modi dan de
wagen. Een derde reden moet gezocht worden in het verschil tussen P+R parking en P+R
systeem. Bij P+R nabij stations is veelal sprake van een nieuwe parking bij een bestaand station
met bestaande treindiensten. Bij de randparkings wordt een nieuwe faciliteit aangelegd samen
met het aanbieden van additioneel OV, nieuwe buslijnen die met hoge frequentie tussen de P+R
en de binnenstad pendelen. In het onderzoek waren we niet in staat om hiervoor te controleren.
Voor het berekenen van de reductie in het aantal voertuigen richting het stedelijke centrum
hebben we gebruik gemaakt van de gemiddelde piekbelasting op de parkings en het oneigenlijke
gebruik op de parking zoals deze cijfers beschikbaar zijn in onze dataset. De gegeven
betrouwbaarheidsintervallen hebben hier betrekking op. In de praktijk zal het gebruik van de
parking en het oneigenlijk gebruik sterk variëren. We denken dat de gemiddelde piekbezetting
per P+R een overschatting is. De gebruikte bezettingsgraad van 76% ligt aanmerkelijk hoger dan
andere inventarisaties die bij ons bekend zijn. Zo kwam men bijvoorbeeld op drie P+R locaties in
Brugge op basis van 24 meetmomenten op werkdagen op een gemiddelde bezetting van 30,4%
(Michiels et al., 2011). Een andere grote recente inventarisatie in Nederland concludeerde dat de
algemene bezettingsgraad voor P+R sites op 61% ligt (Kennisplatform Verkeer en Vervoer,
2013). Verklaring voor het verschil in bezetting moet gezocht worden in politieke en praktische
redenen (Parkhurst, 1996). Politiek gezien is er niets te winnen met een uitvoerige studie naar
een praktisch lege P+R en praktisch gezien is het voor onderzoekers gemakkelijker om
respondenten te vinden op een volle parking. Het daadwerkelijke oneigenlijke gebruik op de
parking ligt mogelijk lager dan de gehanteerde 16%. Dit omdat we verwachten dat oneigenlijk
gebruik enkel gerapporteerd wordt wanneer dit evident aanwezig is. Ook leunt het cijfer (16%)
sterk (42 v.d. 87 observaties) op een studie uitgevoerd in London (Transport for London, 2010).
In deze metropool ligt de kans op oneigenlijk gebruik van de parking waarschijnlijk hoger dan
elders.
32
6.2
BLINDE VLEKKEN
In dit onderzoek hebben we ons beperkt tot het gebruik van formele P+R locaties. P+R
praktijken zijn echter niet noodzakelijk verbonden met P+R voorzieningen. Men kan een P+R
reiziger zijn, zonder gebruik te maken van de officiële P+R voorzieningen. En andersom behoeft
een P+R faciliteit niet de basis te vormen voor P+R gedrag. Wij hebben drie argumenten voor
deze expliciete ontkoppeling. Ten eerste is P+R gedrag veel ouder dan de P+R voorzieningen
(Bailey & Dimitrio, 1972). Ten tweede overstijgt het aantal P+R reizigers in sommige gevallen
duidelijk de officiële capaciteit, zoals bijvoorbeeld in London waar het aantal P+R reizigers drie
maal zo hoog is als de officiële capaciteit (Pickett & Gray, 1993). Ten derde geven veel reizigers
aan dat hun gedrag onafhankelijk is van de P+R faciliteit. Dit laatste komt naar voren in studies
waarbij men aangeeft al een P+R reiziger te zijn geweest op hetzelfde knooppunt vóór de
realisatie van de P+R (Becher et al., 1989), of men geeft juist aan hetzelfde of soortgelijk gedrag
te blijven vertonen wanneer de P+R niet beschikbaar zou zijn (Transport for London, 2010).
We hebben gekeken naar P+R gebruikers die voor een deel van de reis gebruik maakten van de
wagen. Dit simpelweg omdat OV-gebruikers die opstappen op een P+R faciliteit maar daar geen
auto achterlaten, in onze optiek niet aangemerkt kunnen worden als P+R gebruiker. Door deze
inkadering missen we mogelijk wel inzicht in het effect van volledig nieuwe systemen van P+R
faciliteiten met nieuwe OV-diensten. Een voorbeeld van dit laatste is de doorgetrokken tramlijn
door Mortsel naar Boechout met aan de terminus een kleine P+R faciliteit. Onderzoek in het VK
wees uit dat een deel van de mensen die voorheen de hele rit met de wagen maakte, dankzij
dergelijke nieuwe diensten waren overgestapt naar het OV. Totaal gaat het om 2,2% van de OV
gebruikers (W.S. Atkins, 1998). Dergelijke effecten zijn in voorliggend onderzoek niet belicht,
maar geven vanuit onze optiek alleen inzicht in het effect van nieuwe OV diensten en niet in de
effecten van de P+R faciliteit.
Een duidelijke beperking van het voorliggende onderzoek is dat we enkel en alleen gekeken
hebben naar de effecten op de korte termijn. Daarmee is dit onderzoek niet uitzonderlijk. De
meeste studies op het vlak van de effecten van P+R initiatieven bestuderen enkel directe
veranderingen in de reispatronen. Het risico daarvan schuilt natuurlijk in het niet kennen van
eventuele middellange en lange termijneffecten (figuur 4). Het kan bijvoorbeeld zijn dat de P+R
suburbanisatie op de middellange termijn faciliteert. Het wordt immers makkelijk gemaakt om
in de stad te geraken. Ook het autobezit kan door de P+R worden gestimuleerd omdat men een
extra toepassing heeft voor de wagen (Guillaume-Gentil et al., 2004). In Duitsland is er in het
verleden weerstand geweest tegen P+R van winkeliers en horeca ondernemers omdat men
vreesde voor grootschalige voorzieningen aan de stedelijke rand nabij de parkings, waardoor de
noodzaak om nog verder de stad in te reizen zou verdwijnen (Frank, 1986).
33
Figuur 4: conceptueel schema van beslissingen rondom het reisgedrag. Overgenomen uit Schwanen &
Mokhtarian (2007), gebaseerd op Salomon & Ben-Akiva (1983)
6.3
IS P+R EEN EFFECTIEF INSTRUMENT?
De resultaten van dit onderzoek plaatsen duidelijke bedenkingen bij P+R als strategie voor
duurzaam mobiliteitsbeleid. De verschillende doelstellingen worden niet of nauwelijks behaald.
Aan de andere kant zijn P+R faciliteiten niet goedkoop en hebben een zekere ruimtelijke en
ecologische impact.
Er zijn meerdere reden te geven die pleiten voor verdere investeringen in P+R. [1] De P+R kan
bijdragen aan een meer robuust transport systeem omdat overstapmogelijkheden voor
autogebruikers beter gefacilieerd worden. Bij ernstige congestie heeft de automobilist een
uitwijkmogelijkheid. [2] Wanneer informele P+R terreinen worden omgevormd tot nette
parkeervelden kan dit bijdragen aan een betere uitstraling van de locatie en de overlast door
geparkeerde voertuigen verminderen. [3] De P+R kan een nuttige bijdrage leveren in het
toegankelijk maken van openbaar vervoer voor mensen met lichamelijke beperkingen of
klachten. [4] Het bouwen van parkings aan de stedelijke rand is veelal goedkoper dan eenzelfde
parking in de binnenstad, bovendien levert het minder overlast op tijdens de bouw. [5] De
vermindering in aantal voertuigen is mogelijk gering, maar geldt wel voor de stedelijke context
waar de nood aan verbeteringen het grootst is. [6] P+R faciliteiten met een verzamel of
herkomst functie zoals de satelliet parkings bij stations, dragen enigszins bij tot het verminderen
van de autokilometers en daarmee ook de uitstoot van broeikasgassen.
Het is echter zeer de vraag of succesvol P+R beleid noodzakelijk is voor een duurzaam
mobiliteitssysteem. We zien dat het P+R concept vooral veel aandacht geniet in de meest
autoafhankelijke landen (Karamychev & van Reeven, 2011; Mees, 2000). Het gebruik van het
openbaar vervoer wordt daarbij ook afhankelijk gemaakt van de P+R: zonder de P+R zouden er
minder OV gebruikers zijn. De cijfers in onze dataset wijzen ook in de richting van meer
effectieve P+R voorzieningen in de autoafhankelijke landen zoals het VK en de VS. Terwijl de
effectiviteit in Nederland, Duitsland en België achterblijft. In de VK en VS is de kans op succes
gewoon groter. Naarmate het aandeel autogebruikers groeit, groeit ook het aandeel doelgroep
gebruikers op de P+R. )n landen en regio s waar het gebruik van het openbaar vervoer al relatief
34
hoog is, zien we juist onttrekking uit dit openbaar vervoer. )n dat opzicht is een succesvol P+R
systeem indicatief voor een hoge penetratiegraad van de auto (Mees, 2000).
Investeren in P+R faciliteiten is eerder een investering in het automobiliteit systeem dan in het
openbaar vervoersysteem. Immers parkeerplaatsen zijn voorzieningen voor automobilisten en
hebben weinig andere nuttige functies. Voetgangers en fietsers hebben eerder last dan profijt
van een groot parkeerveld rondom de OV-knoop. Grootschalige parkings rondom OVknooppunten staan ook op gespannen voet met principes als transit oriented development
(TOD), waarbij men OV gebruik tracht aan te moedigen door hoge dichtheden en centrale
functies rondom knooppunten (Martin & Hurrell, 2012). Het risico van grote investeringen in
dure parkeergarages en velden is ook dat deze succesvol moeten worden, i.e. lege
parkeerplaatsen worden als een inefficiëntie gezien en moeten kost wat kost opgevuld worden.
Waardoor de kosten voor het gebruik kunstmatig laag gehouden worden en andere
inspanningen gedaan worden om het succes te bewerkstelligen. Daarbij wordt middel tot doel
verheven (Kerr, 1975).
Het voortrekken van automobilisten bij integratie van de OV-keten zorgt voor ongelijkheid. Het
bezit of gebruik van de auto zou, ethisch gezien, niet meer toegang mogen verschaffen tot
gunstige regelingen of voorkeursbehandeling (Parkhurst, 2003). Desondanks zien we daarvan
vele voorbeelden. Dankzij toegewezen sneldiensten vanaf de P+R aan stedelijke rand zijn
mensen van buiten de stad in sommige gevallen eerder op de bestemming dan reguliere OV
gebruikers die wonen in de stad, dit wordt het tunnel effect genoemd (Graham & Marvin, 2001).
)n veel gevallen zijn de randparkings geoptimaliseerd voor het autoverkeer, wat in de praktijk
betekent dat men er te voet of met de fiets moeilijk kan geraken (Parkhurst, 2003). Een Duitse
studie wees uit dat de subsidies voor P+R gebruikers hoger zijn dan voor reguliere OV
gebruikers. In Keulen zien we dat automobilisten gratis in P+R parkings mogen staan terwijl
fietsers huur moeten betalen voor een box. )n het Nederlandse s-Hertogenbosch is het reizen
met de bus naar de binnenstad goedkoper vanaf het transferium dan vanaf een reguliere
bushalte. Een P+R parkeerticket met bus kost 2 euro en geldt voor maximaal 4 personen (Kok &
www.9292OV.nl, op 11/09/2013), voor 4
Waes, 2012), een gewone enkele busrit kost € ,
personen retour komen we dan op € , . Wanneer de kosten voor de grote parkeervelden en
garages langs de stations van de NMBS worden doorgerekend in de ticketprijs betaalt iedereen
mee de rekening, niet alleen de automobilisten. In Engeland is de frequentie van P+R
busdiensten veelal hoger dan die voor conventioneel openbaar vervoer. Op basis van onze data
bleek deze frequentie veelal om de 10 minuten te zijn. Dat wordt voor gewone busdiensten
veelal niet gehaald (Parkhurst, 2003).
Het daadwerkelijke P+R gebruik ondermijnt de condities die aan de basis staan voor haar
potentiele succes. Dit zouden we een zelf-verzwakkend effect kunnen noemen. In meerdere
versies van het P+R concept is het P+R gebruik afhankelijk van de aantrekkelijkheid van het
vooronderstelde reisalternatief, namelijk het afleggen van de gehele rit met de auto. Wanneer
men massaal overstapt op P+R gedrag – en dus niet meer met de auto de gehele rit aflegt –
wordt het reistijdverlies op de wegen in de binnenstad minder, wordt de parkeerdruk verlicht
en zouden zelfs de kosten kunnen dalen. Daarmee verzwakt de concurrentiepositie van P+R. De
files zijn in veel gevallen noodzakelijk voor de tijdwinst en dus voor het P+R gedrag. Hetzelfde
geldt voor een beperkt aanbod parkeergelegenheid. Mede hierom wordt er nadrukkelijk gepleit
voor flankerende maatregelen bij het voeren van P+R beleid. Er kan dan worden gedacht aan
hogere parkeerlasten in de binnenstad, wegnemen van wegcapaciteit en het sluiten van
35
parkeergarages in de binnenstad. Het faciliteren van P+R gedrag (middels parkings, informatie,
goedkope tickets) zonder flankerend beleid, leidt hoogstwaarschijnlijk tot minder duurzaam
vervoer.
36
7
CONCLUSIES
7.1
OORDELEN TEN AANZIEN VAN DE DOELSTELLINGEN
Het doel van de voorliggende studie was om te bepalen of en in welke mate P+R faciliteiten
bijdragen aan het realiseren van de gelieerde doelstellingen. Concreet onderzochten we het
effect op de vermindering van voertuigen richting stedelijke kern, het stimuleren van het
gebruik van openbaar vervoer en het reduceren van het autogebruik.
De gegevens die we gebruikt hebben voor ons onderzoek komen vanuit andere studies naar het
functioneren van de P+R. We verzamelden data uit Duitsland, België, Nederland, het Verenigd
Koninkrijk, Zweden, Australië en Zwitserland over de periode van 1976 tot 2012. Totaal leverde
dit gegevens en kenmerken op van 247 P+R sites, waarbij de gegevens van 157 sites
daadwerkelijk bruikbaar bleken voor verdere analyse.
Onze regressie analyses tonen aan dat P+R sites met busdiensten meer doelgroep gebruikers
aantrekken, ten opzichte van sites met OV over spoor. Het verschil is aanzienlijk en sterk
significant. Gerelateerd hieraan stellen we vast dat satelliet sites minder doelgroep gebruikers
aantrekken, dan randstedelijke P+R voorzieningen. Dit is gerelateerd omdat de satelliet sites in
onze analyse in alle gevallen door spoor worden bediend, terwijl veel randstedelijke sites
busdiensten hebben. De capaciteit van de P+R lijkt enig positief effect te hebben op het aandeel
doelgroep gebruikers. Het effect is echter beperkt en het bewijs is mager. We stelen een negatief
verband vast tussen wachttijd en aandeel doelgroep gebruikers op de site. Al concludeerden we
ook dat niet-doelgroep gebruikers worden aangetrokken door kortere wachttijden. Shoppers en
recreatieve bezoekers van de stad vertonen vaker doelmatig gebruik van de P+R ten opzichte
van pendelaars. De eerste groep reed voorheen vaker met de wagen naar de stad. Pendelaars
daarentegen maakte voorheen eerder gebruik van de fiets of het OV. Dit verschil zien we ook
terug bij de vergelijking tussen week en weekendgebruik.
De reductie van voertuigen richting stedelijke kern is beperkt. We zien drie effecten met een
negatieve werking op de effectiviteit. Ten eerste is de P+R zelden geheel gevuld, gemiddeld
genomen is de piekbezetting op de P+R sites in onze dataset 76%. Ten tweede behoren niet alle
voertuigen toe aan P+R gebruikers. Gemiddeld behoort 16% van de gestalde wagens op de P+R
toe aan iemand die geen gebruik maakt van OV als natransport . Ten derde – en meest essentieel
hier – behoren lang niet alle P+R gebruikers tot de eigenlijke doelgroep, namelijk diegene die
anders of voorheen met de wagen het centrum in zouden gaan. Voor parkings aan de rand van
het stedelijke gebied zien we dat gemiddeld 59 tot 64% van de P+R gebruikers tot de doelgroep
behoord. Voor parkings met een verzamelfunctie – de satelliet P+R – blijft het aandeel van
doelgroep onder alle P+R gebruikers 9 tot 16%. De combinatie van bezetting, oneigenlijk
gebruik en gebruik door niet-doelgroep gebruikers geeft de uiteindelijke reductie in voertuigen.
Deze reductie is circa 15 voertuigen per 100 parkeerplaatsen op de satelliet parking en 38
voertuigen per 100 parkeerplaatsen op de randparking.
Uit de berekeningen blijkt dat bepaalde types P+R kunnen bijdragen aan een toename van het
openbaar vervoergebruik uitgedrukt in het aantal reizigerskilometers. Doordat de satelliet
parking op grote afstand van de bestemming is gesitueerd, zien we bij het doelmatig gebruik van
de P+R een zekere toename van het OV gebruik. De P+R aan de stedelijke rand kent daarentegen
een negatief effect op het aantal reizigerskilometers doordat mensen in het voortransport
37
overstappen van OV-gebruik naar autogebruik en omdat de afstand tot de bestemming beperkt
is.
Een substantiële vermindering van het aantal voertuigkilometers dankzij de P+R lijkt op basis
van dit onderzoek niet waarschijnlijk. De berekeningen geven zelfs een toename van de
autokilometers voor het gebruik van de randparking. De beperkte afname in voertuigkilometers,
zoals deze berekend wordt voor de satelliet parking, wordt in de praktijk waarschijnlijk te niet
gedaan door extra kilometers om op de P+R te geraken en door andere mensen de vrijgevallen
ruimte op de wegen gaan benutten om met de auto te reizen.
Voorts moeten we concluderen dat de omvang van de P+R faciliteiten in aantal parkeerplaatsen
beperkt is ten opzichte van het totale aantal parkeerplaatsen in de stedelijke omgeving. P+R
wordt in de praktijk ook veelal gebruikt als uitbreiding van de parkeercapaciteit, niet als
alternatieve parkeergelegenheid. Algemeen kunnen we stellen dat de bijdrage aan welke
doelstelling dan ook in verhouding zal staan met de schaal waarop de P+R systeem wordt
aangeboden. We zien dat P+R in de grootste steden van Europa nog steeds zeer beperkt is in
omvang. Doorgaans ergens tussen de 1 en 5 procent van alle verplaatsingen. We zien ook dat
meer P+R gerelateerd is aan meer autogebruik of hogere autoafhankelijkheid. Alleen wanneer
veel mensen met de auto rijden, kunnen er gemakkelijk mensen worden onderschept.
7.2
AANBEVELINGEN VOOR BELEID
De resultaten van deze studie plaatsen duidelijke vraagtekens aan de bijdrage van P+R systemen
tot het realiseren van verschillende ambities op het gebied van duurzame mobiliteit. Ergens is
het ook tegenstrijdig om in autoparkeerplaatsen te investeren om het autoverkeer te minderen.
Veel van de positieve eigenschappen die worden toegedicht aan P+R zijn misplaatst en
onvoldoende onderbouwd. De eerste en voornaamste aanbeveling voor het realiseren van de
ambities op het gebied van duurzame mobiliteit luidt dan ook dat alternatieve opties,
daadwerkelijk gericht op meer duurzame vormen van transport, overwogen en onderzocht
moeten worden voordat men overgaat tot de optie P+R. De kans dat andere investeringen meer
effect hebben, is namelijk groot.
In het meest optimale scenario wordt de P+R ingezet als flankerende maatregel om de invoering
van minder populaire en restrictieve maatregelen jegens het autoverkeer te vereenvoudigen. Dit
kan in de praktijk betekenen dat hogere parkeertarieven, verminderd aanbod van
parkeerplaatsen in de binnenstad, tolheffing of rekeningrijden vergezeld kan gaan met de
opening van nieuwe P+R voorzieningen. Voorbeelden hiervan zagen we eerder in London,
Stockholm en Singapore. De P+R voorzieningen spelen daar een doordachte rol in de transitie
naar minder gemotoriseerd verkeer in de binnenstad.
Dit betekent niet dat de P+R geen enkele relevante rol in het stedelijke mobiliteit systeem kan
spelen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt bijvoorbeeld dat er een groep P+R gebruikers is die
trouw zijn aan het gebruik van de P+R. Voor hen is het een uitkomst om niet met de wagen de
stad in te moeten rijden. Deze groep kan evenwel geholpen zijn met beter openbaar vervoer
vanaf de woonplek, maar . Maar dat kan veel meer kosten dan een P+R. Een andere potentiele
meerwaarde vinden we in de overloop functie van de P+R. Wanneer het gemotoriseerd verkeer
op het wegennet vastloopt kan de P+R voor sommige reizigers een nuttig alternatief blijken.
Kans daarbij is natuurlijk wel dat de P+R alleen op drukke dagen gebruikt wordt en de overige
dagen grotendeel leeg staat.
38
Teneinde de effectiviteit van huidige en eventuele toekomstige P+R faciliteiten te verbeteren kan
men enkele maatregelen overwegen. Ten eerste dient er te worden gekeken naar restrictieve
maatregelen aan de kant van de bestemming. Ten tweede kan er een na verloop van tijd een
kleine gebruiksvergoeding worden gevraagd voor het gebruik van de P+R wanneer veel
oneigenlijk gebruik wordt vastgesteld. Uit onderzoek blijkt dat het aandeel doelgroep gebruikers
stijgt dankzij parkeergeld (Mingardo, 2008). Mensen die anders de hele rit zouden maken met
fiets of OV blijven dit eerder doen. Een voorwaarde voor succes is natuurlijk wel dat de
parkeergelden in de juiste verhouding staan met parkeergeld in de binnenstad. Dat wil zeggen,
parkeren in de stad moet voldoende duur zijn. Ten derde dient het openbaar vervoer vanaf de
site voldoende snel en frequent te zijn. Dat betekent veelal een eigen bedding en voorrang op
kruispunten. Wanneer de bus of tram vaststaat in de file die men tracht te ontvluchten, verkiest
men de volgende keer waarschijnlijk terug de eigen wagen boven bus of tram. Bijkomend
voordeel van snel en frequent openbaar vervoer is dat alle gebruikers hier de voordelen van
plukken, niet alleen de automobilisten.
Om de effectiviteit van de P+R sites goed te meten is meer nodig dan enkel het tellen van het
aantal gestalde voertuigen op de parking. Het aandeel oneigenlijk gebruik en het gebruik door
reizigers die anders zouden lopen, fietsen of met het OV zouden reizen dient te worden
vastgesteld. Tellussen op de wegen in plaats van op de parking geven ook meer inzicht in de
eventuele vermindering van voertuigen richting het stedelijke centrum. Het aantal geparkeerde
voertuigen op een P+R parking verschaft op zichzelf weinig bruikbare informatie voor
beleidsmakers. Een volle P+R parking is geen solide bewijs voor succesvol duurzaam
mobiliteitsbeleid.
7.3
VERDER ONDERZOEK
Op basis van voorliggend onderzoek kunnen we concluderen we dat P+R heel wat ongewenste
effecten kan genereren zodat zeer doordacht moet omgesprongen worden met investeringen.
Bovendien vragen effectieve P+R systemen veelal om een aanzienlijke investering. Alternatieve
investeringen hebben mogelijk een hogere effectiviteit tegen een lagere prijs. Verder onderzoek
zou zich kunnen richten op deze alternatieve concepten voor intermodaal verkeer. Concreet
voorbeeld is de Park + Bike waarbij automobilisten worden uitgenodigd om aan de rand van het
stedelijke gebied te parkeren om vanaf daar verder te reizen met de fiets.
Een duidelijke conclusie uit het voorliggende onderzoek is dat veel studies naar de effectiviteit
van P+R voorzieningen tot op heden onvoldoende in staat bleken de zijn om de effecten op het
autoverkeer te documenteren. Het gaat dan om de reductie in voertuigbewegingen en
verbeteringen in de bereikbaarheid voor het autoverkeer. De verklaring voor dit hiaat vinden we
in het feit dat men zich richtte op de P+R site en niet op de wegen waar het eigenlijk om te doen
was.
Het effect van hogere parkeergelden in de stad op het P+R gebruik kon niet worden vastgesteld
in deze studie. De kosten van het parkeren in de stad worden zelden meegenomen in de P+R
studies. Er was zodoende onvoldoende data beschikbaar. Op basis van ander onderzoek weten
we wel dat hogere parkeergelden een positief effect hebben op de vermindering van het
autogebruik. Het aandeel dat uitwijkt naar P+R gebruik is echter onbekend.
39
REFERENTIES
Baas, P., Ebben, M., & Roelands, J. (2012). Mythes over P+R ontkracht. OV Magazine, 18(2), 28.
Bailey, S. S., & Dimitrio, H. T. (1972). Commuter and Park and Ride. Traffic Quarterly, 26(4), 561 –
573.
Becher, K. P., Baldeau, M., Loeschmann, M., Strauss, A., & Wewers, B. (1989). Neuverkehr für den
ÖPNV durch Park & Ride Systeme (No. F + E Nr. 70278/89). Bergisch Gladbach:
Studiengesellschaft Nahverkehr.
Box, G. E. P., & Cox, D. R. (1964). An Analysis of Transformations. Journal of the Royal Statistical
Society. Series B (Methodological), 26(2), 211–252. doi:10.2307/2984418
Cornelis, E., Hubert, M., Creemers, L., & Castaigne, M. (2012). Mobiliteit in België in 2010:
resultaten van de Beldam-enquête. Brussel / Namen: Universiteit Namen, Universiteit
Hassselt, Saint-Louis Universiteit Brussel.
CROW. (2004). Overstappunten: ervaringen met park & ride (P+R) in Nederland (No. 10). Ede:
CROW.
Dickins, I. S. J. (1991). Park and ride facilities on light rail transit systems. Transportation, 18, 23–
36.
Dijk, M., & Montalvo, C. (2011). Policy frames of Park-and-Ride in Europe. Journal of Transport
Geography, 19(6), 1106–1119.
Duncan, M., & Christensen, R. K. (2013). An analysis of park-and-ride provision at light rail
stations across the US. Transport Policy, 25, 148–157. doi:10.1016/j.tranpol.2012.11.014
Eliasson, J., Hultkrantz, L., Nerhagen, L., & Rosqvist, L. S. (2009). The Stockholm congestion –
charging trial 2006: Overview of effects. Transportation Research Part A: Policy and
Practice, 43(3), 240–250. doi:10.1016/j.tra.2008.09.007
Frank, H. (1986). Mass transport and class struggle. In E. de Boer (Ed.), Transport Sociology,
social aspects of transport planning (Vol. 35, pp. 211–222). Oxford: Pergamon Press.
Gemeente Antwerpen. (2004). Mobiliteitsplan Antwerpen. Antwerpen: Gemeente Antwerpen.
40
Gemeente Antwerpen. (2008). Parkeerbeleidsplan 2008 - 2012: parkeerbeleid als sleutel van een
duurzaam mobiliteitsbeleid. Antwerpen: Gemeente Antwerpen.
Gemeente Gent. (2009). Beleidsnota Mobiliteit 2007-2012. Gent: Gemeente Gent.
Gemeente Hasselt. (2000). Mobiliteitsplan Hasselt. Hasselt: Gemeente Hasselt.
Goodwin, P. B. (1996). Empirical evidence on induced traffic. Transportation, 23(1), 35–54.
doi:10.1007/BF00166218
Graham, S., & Marvin, S. (2001). Splintering urbanism : networked infrastructures, technological
mobilities and the urban condition. London; New York: Routledge.
Groep Planning. (2002). Mobiliteitsplan, Stad Leuven. Leuven / Brugge: Groep Planning.
Guillaume-Gentil, S., Camandona, C., Stucki, M., Baumgartner, P., & Lippuner, C. (2004). Efficience
énergétique des P&R. Bern: Office fédéral de l énergie.
Hamer, P. (2010). Analysing the effectiveness of park and ride as a generator of public
transport mode shift. Road & Transport Research, 19(1), 51–61.
Holz-Rau, C. (2001). Zu Risiken und Nebenwirkungen von Park+Ride - Analyse und Konzepte. In
R. Monheim (Ed.), Park & Ride - ein Beitrag zum stadtverträglichen Verkehr? (pp. 7–25).
Bayreuth: Institut für Geowissenschaften, Universität Bayreuth.
Holz-Rau, C., Wilke, G., & Dörnemann, M. (1996). Park + Ride und Bike + Ride: Konzepte und
Empfehlungen. Dortmund: Institut für Landes- und Stadtentwicklungforschung des
Landes Nordrhein-Westfalen.
John, J. A., & Draper, N. R. (1980). An Alternative Family of Transformations. Journal of the Royal
Statistical Society. Series C (Applied Statistics), 29(2), 190–197. doi:10.2307/2986305
Karamychev, V., & van Reeven, P. (2011). Park-and-ride: Good for the city, good for the region?
Regional Science and Urban Economics, 41(5), 455–464.
doi:10.1016/j.regsciurbeco.2011.03.002
Kennisplatform Verkeer en Vervoer. (2013). Op weg naar het beter benutten van P+R. Utrecht:
KpVV.
41
Kepaptsoglou, K., Karlaftis, M., & Yannis, G. (2010). Effects of a new on-street parking
management scheme on demand of a park-and-ride facility: a before -- after analysis.
Advances in Transportation Studies, (22), 75–80.
Kerr, S. (1975). On the folly of rewarding A, while hoping for B. The academy of management
journal, (18), 769–783.
Kok, F. de, & Waes, K. van. (2012). Park en Bike. Verkeerskunde, 2012(5).
doi:http://www.verkeerskunde.nl/internetartikelen/internetartikelen/park-en-bike(vk-5-2012).4.28985.lynkx (10-09-2013)
Krygsman, S., Dijst, M., & Arentze, T. (2004). Multimodal public transport: an analysis of travel
time elements and the interconnectivity ratio. Transport Policy, 11(3), 265–275.
doi:10.1016/j.tranpol.2003.12.001
Maes, P., Luyckx, S., & Pycke, K. (2008). Stad Brugge: mobiliteitsplan, beleidsplan. Brugge / Gent:
SumResearch.
Martin, P. C., & Hurrell, W. E. (2012). Station parking and Transit oriented design - A transit
perspective. Presented at the Transportation Research Board 2012 annual meeting, Jan
22-26 2012, Washington, D.C.
Meek, S. (2010). Redefining car-bus interchange to reduce traffic. Loughborough University,
Leicestershire.
Meek, S., Ison, S., & Enoch, M. (2008). Role of Bus-Based Park and Ride in the UK: A Temporal
and Evaluative Review. Transport Reviews, 28(6), 781–803.
Meek, S., Ison, S., & Enoch, M. (2010). UK local authority attitudes to Park and Ride. Journal of
Transport Geography, 18(3), 372–381.
Mees, P. (2000). A very public solution: transport in the dispersed city. Carlton South, Vic.:
Melbourne University Press.
Michiels, D., Vanduyver, B., Demulder, S., & van t (of, M.
Brugge: Mobiliteitscel, Stad Brugge.
42
. Evaluatie mobiliteitsplan 2011.
Mingardo, G. (2008). Effecten van Park en Ride in Rotterdam. Een onderzoek naar de effecten van
het Rotterdamse Park & Ride beleid op de economie, bereikbaarheid en leefbaarheid van de
stad. Rotterdam: European Institute for Comparative Urban Research.
Mobiliteit en Openbare Werken. (2008). Vademecum Duurzaam Parkeerbeleid. Brussel: Afdeling
Beleid Mobiliteit en Verkeersveiligheid.
MuConsult. (2000). Evaluatie transferia (module I) (Eindrapport) (p. 106). Amersfoort:
MuConsult.
Ortuzar, J., & Willumsen, L. G. (2011). Modelling Transport (Fourth edition.). Chicester, West
Sussex, UK: Wiley.
Parkhurst, G. (1995). Park and ride: could it lead to an increase in car traffic? Transport policy,
2(1), 15–23.
Parkhurst, G. (1996). The economic and modal-split impacts of short-range park and ride schemes:
Evidence from nine UK cities. Oxford: TSU, Oxford university.
Parkhurst, G. (2000). Influence of bus-based park and ride facilities on users car traffic.
Transport Policy, 7(2), 159–172.
Parkhurst, G. (2003). Social inclusion implications of park-and-ride. Proceedings of the Institution
of Civil Engineers. Municipal Engineer, 156(2), 111–117.
Parkhurst, G., & Stokes, G. (1994). Park and Ride in Oxford and York: report of surveys (Working
paper No. 797). Oxford: Transport studies unit, University of Oxford.
Pickett, M. W., & Gray, S. M. (1993). Informal park and ride behaviour in London (No. TRL Report
51). Crowthorne, UK: Transport Research Laboratory.
Pickett, M. W., & Gray, S. M. (1996). The effectiveness of bus-based Park & Ride (No. TRL Report
207). Crowthorne, UK: Transport Research Laboratory.
Rietveld, P., Bruinsma, F. ., & van Vuuren, D. . (2001). Coping with unreliability in public
transport chains: A case study for Netherlands. Transportation Research Part A: Policy
and Practice, 35(6), 539–559. doi:10.1016/S0965-8564(00)00006-9
43
Runkel, M. (1993). Park and Ride: development and perspective (No. 2) (p. 43). Brussels:
International union of public transport (UITP).
Rutherford, G. S., & Wellander, C. A. (1986). Cost effectiveness of park-and-ride lots in the Puget
Sound area. Seattle: Washington State Transportation Center.
Schlüter, T. (2001). P+R Ansichten: Probleme und Risiken oder Praktisch und richtig? In R.
Monheim (Ed.), Park & Ride - ein Beitrag zum stadtverträglichen Verkehr? (pp. 27–40).
Bayreuth: Institut für Geowissenschaften, Universität Bayreuth.
Schwanen, T., & Mokhtarian, P. L. (2007). Attitudes toward travel and land use and choice of
residential neighborhood type: Evidence from the San Francisco bay area. Housing Policy
Debate, 18(1), 171–207.
Schwartz, B. (2004). The paradox of choice : why more is less. New York: Ecco.
Seik, F. T.
. Experiences from Singapore s park-and-ride scheme (1975–1996). Habitat
International, 21(4), 427–443.
Shaw, J., & Walton, W.
. Labour s new trunk-roads policy for England: an emerging
pragmatic multimodalism? Environment and Planning A, 33(6), 1031–1056.
Spillar, R. J. (1997). Park-and-ride planning and design guidelines. New York: Parson Brinckerhoff
inc.
Stelling, C. (2011). Parkeren op afstand in stad en land. Agora, 27(1), 7 – 10.
Tiemersma, R., & Hoeflaak, E. (1991). Transferia: wie heeft er baat bij? (Vol. 2b, p. 19). Presented
at the Colloquium vervoersplanologisch speurwerk, 28 & 29-11-1991, Rotterdam: CVS.
Topp, H. H. (1995). A critical review of current illusions in traffic management and control.
Transport Policy, 2(1), 33–42. doi:10.1016/0967-070X(95)93244-S
Transport for London. (2010). Car park usage at London Underground (No. 09053). London:
Transport for London.
Verkeercentrum Vlaanderen. (2013). Verkeersindicatoren hoofdwegennet Vlaanderen 2012 (No.
13004). Antwerpen: Departement Mobiliteit en Openbare Werken.
W.S. Atkins. (1998). The travel effects of park and ride. Epsom: W.S. Atkins planning consultants.
44
White, P. (2002). Public transport: its planning, management, and operation. London; New York:
Spon Press.
45
BIJLAGE 1: GEBRUIKTE BRONNEN VOOR REGRESSIE ANALYSES
Hieronder treft u een lijst met alle referenties naar de bronnen die we hebben gebruikt bij het
samenstellen van onze data-set. Het overzicht treft u in de hoofdtekst, tabel 1.
Arup, Accent, Institute of Transport Studies, 2012. The effects of park and ride supply and
pricing on public transport demand. Transport Scotland, Glasgow.
Becher, K.P., Baldeau, M., Loeschmann, M., Strauss, A., Wewers, B., 1989. Neuverkehr für den
ÖPNV durch Park & Ride Systeme ( No. F + E Nr. 70278/89). Studiengesellschaft Nahverkehr,
Bergisch Gladbach.
English Historic Towns Forum (EHTF), 2000. Bus-based Park & Ride, a good practice guide (
No. 48), 2nd edition. EHTF, Bristol.
Faltlhauser, O., 2001. Einflüsse von Raumwahrnehmung, Aktivitätkopplungen und
Zubringerbussystem auf die Nutzung von Park-and-Ride., in: Monheim, R. (Ed.), Park & Ride - ein
Beitrag zum stadtverträglichen Verkehr?, Arbeitsmaterialien zur Raumordnung und
Raumplanung. Institut für Geowissenschaften, Universität Bayreuth, Bayreuth, pp. 41–86.
Guillaume-Gentil, S., Camandona, C., Stucki, M., Baumgartner, P., Lippuner, C., 2004.
Efficience énergétique des P&R. Office fédéral de l énergie, Bern.
Hamer, P., 2010. Analysing the effectiveness of park and ride as a generator of public transport
mode shift. Road Transp. Res. 19, 51–61.
Holz-Rau, C., Wilke, G., Dörnemann, M., 1996. Park + Ride und Bike + Ride: Konzepte und
Empfehlungen. Institut für Landes- und Stadtentwicklungforschung des Landes NordrheinWestfalen, Dortmund.
Lindström Olsson, A.-L., 2003. Factors that influence choice of travel mode in major urban
areas, the attractiveness of Park & Ride. KTH - Royal institute of technology, Stockholm.
Marshall, S., Banister, D., 2000. Travel reduction strategies: intentions and outcomes. Transp.
Res. Part Policy Pr. 34, 321–338.
Meek, S., Ison, S., Enoch, M., 2010. UK local authority attitudes to Park and Ride. J. Transp.
Geogr. 18, 372–381.
Mingardo, G., 2003. Park and Ride facilities in Groningen. Erasmus University Rotterdam,
Rotterdam.
Mingardo, G., 2008. Effecten van Park en Ride in Rotterdam. Een onderzoek naar de effecten
van het Rotterdamse Park & Ride beleid op de economie, bereikbaarheid en leefbaarheid van de
stad. European Institute for Comparative Urban Research, Rotterdam.
Mingardo, G., 2009. Gebruikersonderzoek regionale P+R in het stadsgewest Haaglanden, een
onderzoek naar de effecten van het gebruik van zes P+R locaties op de bereikbaarheid en
leefbaarheid van het Stadsgewest Haaglanden. European Institute for Comparative Urban
Research, Rotterdam.
46
Mobinet, 2002. P+R Nachheruntersuchung. Mobinet / MVV consulting, Munchen.
MuConsult, 2000. Evaluatie transferia (module I) (Eindrapport). MuConsult, Amersfoort.
Parkhurst, G., 1996. The economic and modal-split impacts of short-range park and ride
schemes: Evidence from nine UK cities, Transport studies unit publication. TSU, Oxford
university, Oxford.
Parkhurst, G., Stokes, G., 1994. Park and Ride in Oxford and York: report of surveys (Working
paper No. 797). Transport studies unit, University of Oxford, Oxford.
Pickett, M.W., Gray, S.M., 1996. The effectiveness of bus-based Park & Ride ( No. TRL Report
207). Transport Research Laboratory, Crowthorne, UK.
Steer Davies Gleave, 2007. Getting to the station, findings of research conducted at Royston.
Passenger Focus, Warrington.
Vossen, N., 2011. Park and Ride: effecten op verkeerscongestie in stedelijk gebied (MSc-thesis).
University of Antwerp, Antwerp.
W.S. Atkins, 1998. The travel effects of park and ride. W.S. Atkins planning consultants, Epsom.
Wiseman, N., Bonham, J., Mackintosh, M., Straschko, O., Xu, H., 2012. Park and ride: An
Adelaide case study. Road Transp. Res. J. Aust. New Zealand Res. Pr. 21, 39–52.
47
BIJLAGE 2: REGRESSIE ANALYSES MET NIET-DOELGROEP
In het onderzoeksrapport staat het doelmatig gebruik van de P+R centraal. Een andere manier
om hier naar te kijken is het niet-effectieve gebruik. Het effect wat men dus eigenlijk juist niet
wenst te genereren.
Wel of niet-doelgroep zijn niet per definitie perfect aan elkaar gecorreleerd, omdat we ook twee
andere categorieën kennen, een groep met een neutraal effect op de effectiviteit en een groep
ongekend (non-respons, ontbrekende data, onbruikbaar antwoord). De correlatie tussen niet en
wel doelgroep voor methode 1, de voormalige reiswijze, is -0,780 en sterk significant. De
correlatie tussen niet en wel doelgroep voor methode 2, de alternatieve reiswijze, is -0,663 en
ook sterk significant.
Hieronder worden de resultaten voor de regressie analyses gegeven waarbij de afhankelijk
variabele de niet-doelgroep is. Deze niet doelgroep bestaat uit mensen die voorheen de hele trip
te voet, te fiets of met het openbaar vervoer maakte. Ook mensen die overstapte van stappen of
trappen naar het OV knooppunt en nu met de wagen komen behoren tot de niet-doelgroep. Net
als bij de analyses met de eigenlijke doelgroep gaat het steeds om een percentage van de
gebruikers van de P+R site. Wanneer relevant zijn de resultaten meegenomen in de hoofdtekst.
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
Std. Error
B
Intercept
Sig.
37,01
3,16
0,000
Before1990
2,69
3,22
From1990to1999
6,62
3,25
UKDummy
-8,76
AUDummy
PT Mode
Aantal observaties
Adj. R square
Std. Error
B
Sig.
48,11
4,11
0,000
0,406
1,77
11,49
0,878
0,045
-0,43
5,30
0,936
4,78
0,070
-16,60
8,27
0,049
13,06
4,55
0,005
-
-
-
-13,02
4,68
0,007
-7,27
8,04
0,369
99
73
0,62
0,26
Tabel 23: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en type OV
48
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
17,93
4,98
0,001
47,75
4,59
0,000
8,08
4,14
0,062
-5,81
5,97
0,335
UKDummy
-14,21
5,53
0,017
-18,22
6,94
0,012
AUDummy
37,20
9,60
0,001
0,01392
0,00519
0,013
-0,00650
0,00980
0,510
Intercept
Before1990
From1990to1999
Capacity
Aantal observaties
Adj. R square
30
53
0,53
0,40
Tabel 24: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en capaciteit van de P+R site
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
Intercept
44,27
6,53
0,000
Before1990
-5,41
5,19
0,302
53,77
4,25
0,000
0,68
10,57
0,949
2,21
3,97
0,580
-1,61
5,04
0,750
UKDummy
-9,22
6,32
0,150
-18,94
6,16
0,003
AUDummy
15,90
6,01
0,011
-15,98
15,19
0,296
FringeDummy
-15,14
8,27
0,073
-9,50
5,86
0,109
IntraUrbanDummy
-20,20
6,01
0,001
-30,43
8,80
0,001
-19,77
14,01
0,163
From1990to1999
MeadowDummy
CentralDummy
Aantal observaties
Adj. R square
61
79
0,54
0,36
Tabel 25: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en type locatie van de P+R
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
Std. Error
B
Intercept
Sig.
38,55
5,85
0,000
Std. Error
B
Sig.
53,78
7,41
0,000
Before1990
From1990to1999
6,01
3,69
0,110
-1,62
5,38
0,764
UKDummy
-11,44
4,53
0,015
-24,28
6,36
0,000
AUDummy
33,92
9,21
0,001
Headway
-1,08
0,48
0,028
-0,43
0,44
0,327
Aantal observaties
Adj. R square
48
68
0,40
0,28
Tabel 26: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en tijd tussen twee OV diensten
49
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
Std. Error
B
Sig.
Std. Error
B
Sig.
Intercept
19,47
9,88
0,055
36,80
2,99
0,000
Before1990
25,14
14,04
0,080
23,63
12,41
0,063
From1990to1999
32,53
13,59
0,021
21,73
8,80
0,017
UKDummy
-28,88
9,50
0,004
-30,27
8,80
0,001
AUDummy
30,61
10,59
0,006
WeekendDummy
-2,47
3,26
0,453
-8,33
4,73
0,085
Aantal observaties
Adj. R square
49
53
0,55
0,24
Tabel 27: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en weekenddummy
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
Std. Error
B
Intercept
Sig.
Std. Error
B
Sig.
21,81
4,98
0,000
45,24
9,77
0,000
5,59
3,48
0,116
-0,11
6,12
0,985
-9,33
4,25
0,034
-18,48
7,28
0,014
11,85
6,79
0,089
-0,68
12,16
0,955
Before1990
From1990to1999
UKDummy
AUDummy
Workshare
Aantal observaties
Adj. R square
42
59
0,16
0,21
Tabel 28: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en aandeel pendelaar op de P+R
Intercept
M1: voormalige reiswijze
M2: alternatieve reiswijze
% v.d. P+R gebruikers dat voorheen
reisde te voet, te fiets of met OV
% v.d. P+R gebruikers dat anders zou
lopen, fietsen of reizen met OV
B
Std. Error
Sig.
B
Std. Error
Sig.
44,19
8,99
0,000
47,65
6,24
0,000
Before1990
From1990to1999
1,56
3,77
0,681
-2,02
4,79
0,675
UKDummy
-3,04
4,81
0,532
-13,46
5,73
0,024
AUDummy
41,72
8,46
0,000
-27,38
11,05
0,018
-6,89
8,80
0,438
OD Code
Aantal observaties
Adj. R square
40
45
0,49
0,27
Tabel 29: resultaten regressie analyse met niet-doelgroep gebruikers en punt van interceptie
50
De regressies met de afhankelijke variabele het aandeel niet-doelgroep gebruikers op de P+R
volgens methode 1, de voormalige reiswijze, geven in 5 van de 7 analyses een significant
resultaat. Hetgeen bijzonder sterk lijkt de zijn daar we te maken hebben met een zeer
heterogene sample, bestaande uit tal van verschillende studies uitgevoerd op verschillende type
P+R sites in verschillende landen en in verschillende perioden. In enkele gevallen spreken de
resultaten de eerder gevonden uitkomsten (op basis van doelgroep gebruikers) tegen.
De afhankelijke variabele met M niet-doelgroep geeft slechts in van de regressie analyses
een significant resultaat. Het feit dat deze variabele regelmatig geen significant resultaat
oplevert, kan worden verklaard uit de grote verscheidenheid aan opties als antwoorden in de
enquêtes. De natuurlijke variatie is veel groter, dan bij de andere afhankelijke variabelen.
Hierdoor blijven verbanden die in de praktijk daadwerkelijk bestaan, mogelijk ongekend.
51